A fdeel ^eeze groote Soort is in onze Provinciën
XL VIL gemeener dan de voorgaande, ’t welk niet te
H oofd- verwonderen zal zyn, wanneer men aanmerkt,
f . * dat het Masker van dezelve , gelyk Roesel
aantekent, meer in hilhaande dan in fnel hroo-
mende Wateren gevonden worde. Hy noemt
het eene Water-Rups, zo wegens de grootte,
als wegens de gehalte. Reaumur , die dit voor
een der groothe Water - Motten hieldt, vondt
het in een Poel o f Moeras van ’ t Bois de Bou-
logne, naby Parys. Dit Moeras was met Eiken
Boomen omringd, en deswegen waren ook
Bladen daar van in ’t Water gevallen, tegen
één van welken die Water-Rups zig haar Huisje
hadt gemaakt, dat ten deele uit brokjes van
Bladeren, Krulswyze omgewonden, ten deele
uit kleine Vezeltjes van Kruiden, was famen-
geheld. Sommigen hadden wel de langte van
twee o f derdhalf Duim. Volgens Roesel maa-
ken zy haar Huisjes, o f Kokertjes, meest van
kleine Spaandertjes o f Splintertjes van Hout.
De Heer v a n D i e d e n heeft my eenige by-
zondere Waarneemingen, omtrent deeze groote
Soort van Water-Uiltjes, medegedeeld. ,, Het
„ „ Masker, zegt zyn E d ., dat meest in hil-
„ haande, vooral in zoete Wateren, gevon.
„ den wordt, heeft de langte, doorgaans van
„ een Duim o f meer, en de dikte vaneen Ta-
„ bakspyp-Steel. Het is fraay groen van Kleur,
„ en met zes Pooten voorzien, welker voor-
, , hen zeer ko rt, doch de twee andere Paaren
, , veel
veel grooter zyn ; inzonderheid het derde V.
„ o f agterhe het langhe. De Kop is eenig- XLVIL
,, zins Hoornagtig, en heeft twee fcherpfny- Hoofd-
,, dende Nypers, waar mede het, even als de
, , Rupfen, de Steelen en Bladen der Planten,
,, zeer vaardig, weet af te knaagen. Van de
negen Ringen o f Leden, waar uit het L y f ,
„ agter het Borsthuk, behaat, is de voorhe
, , bezet met drie Tepelagtige uitheekzeltjes,
, , en aan de zyden der agt overigen zyn Kwast-
„ jes van wit Haair. ”
, , Eenigen van deeze Water-Rupfen, voor-
zigtig , en zonder ze te kwetzen , uit haare
„ Kokertjes gehaald hebbende, deed ik die,
„ by elkander, in een Glas met W a te r , waar
„ in Steelen van Planten , Stukjes Hout en
, , kleine Steentjes lagen. Wel haast zag ik,
,, dat deeze nu naakte Wormen weder andere
,, Wooningen voor zig gingen fabriceeren-
„ Z y begonnen met Steeltjes en Stukjes Hout
,, af te knabbelen , en een bodempje, [van
„ grootte als een E rwt, toe te hellen. Op
„ dit Fondament bouwden z y voort, allengs
,, inde rondte opgaande, en de Bouwhoffen
,, op elkander hapelende, tot dat het Huisje
, , zyne grootte hadt, blyvende van binnen
„ hol en open. Vervolgens werdt, door hun,
, , de buitenkant onderzogt, en hier en daar
„ een Stukje, met eenig Spinzel, daar aan
„ vast gemaakt^ Dit gedaan zynde, kroop
„ het Masker in het Kokertje, om de Wan-
I. Deel, XII. Stuk, E , , defi