A fdeel naar een Soort van kort Snuitje, zegt
LVII. by 5 en S\vammerdam heeft het daar voor ge-
Hoóf.d - houden, niettegenftaande de fterk vergroote
sxua. Afbeelding, welke hy daar van g e e ft, hem
hadt moeten doen begrypen, dat het een wee-
zentlyke Bek is , met dien van veele andere In-
fekten overeenkqmftig, en geheel verfchillen-
de van die Snuit, met Tanden vergezeld, welke
de Byën hebben. Hy vergelykt dit Deel by
die Tt‘egterswyze Bloemen , wier boven-Lip
zeer 'groot en uitgefneeden is en de onder-Lip
uitermaate kort; ja zo kort, dat men dezelve
niet in ’t gezigt kan krygen, dan met behulp
van een Vergrootglas.-
ia Z T 5 V ^ eeze boven-Lip, zegt Reaumur, heb.
‘ „ ik voor een Tong gehouden, wanneer ik de
3) Wespen, voor de eerftemaal, zig daar van
,, bedienen zag om de Vrugten te likken, en
>> Vogten, die de dikte hebben van Syroop,
33 Z y werkt ook, even als een Ton g , die bui-
,, ten den Mond ware, om het Voedzel daar
, , in te brengen. Somtyds breidt zy z ig , tot
,, platwordens toe , u i t : op andere tyden
„ kromt zy zig op honderdley- manieren, en
„ is zeer dikwils overlangs in twéën geplooid:
„ zo dat de eene helft van haare binnenfte op-
,, perviakte tegen de andere aangevoegd zy.
„ Z y nee,mt den poft waar van een Hand, om
„ har-
Ttompe a cette partie, a laquelle j’affirme aujourd’hui, qu’il
fte convient pis. AUm, Tom. VI. Part. I. p. ipj, o^avp, 1
„ harde deeltjes, die bekwaam tot inzwelgen V»
„ zyn , van de Lighaamen af te fcheiden. Het Lvn> ’
„ fchynt, zelfs, dat zy gefchikt zy om Lig- Hoofd-
, haamen te vermaalen, aan welken dit ge- STÜk*
: fchieden kan zonder ’t behulp der Tanden.
„ In het een en andere kan zy geholpen wor-
„ den door een foort van Vingeren, die haar
„ vergezellen; waar van twee plat en zagt,
„ twee Hoornagtig z y n , allen geplaatft aan
„ den ingang van den Bek, welke nog twee
„ Tongetjes, als binnen in de Keel, heeft,
„ en voor Klepjes fchynen te dienen: wantzy
„ verdeden het Kanaal in twee holligheden,
, , ieder in langte omtrent gelyk aan de helft
„ o f twee derden der wydte van den Mond
„ Dewyl deéze Infekten dikwils genood-Nypers.
„ zaakt moeften zyn, om dingen aan ftukken
„ te breeken, welker hardheid de kragt van
,, haar Lip, en derzelver behulpen, overtreft;
„ hebben zy als een Schaar o f Nyptang voor
„ aan den Kop. Twee Tanden naamelyk, die
„ zeer fterk zyn, en in elkander fluiten, ftaan
„ elk aan een zyde. Het end, waar mede
„ deeze elkander ontmoeten, is fchuins ten
„ opzigt van de langte en breeder' dan het ge-
„ ne rot een Spil diént voor hunne beweeging.
,, Aan dit end zyn Zaagswyze tandjes, van
„ verfchillende figuur, getal en plaatzing, in
„ verfcheide Soorten van Wespen, doch al-
„ toos zeer fcherp en oogfchynïyk tot het ge-
„ dagte doelwit bekwaam.
I, Deel. XII, stuk. R 5 Uit