V. fen o f Scorpioenen zyn, die op deeze Mas-
A fd eel . kers aazen, zal menze weinig aantreffen. Z y
XL«V* j °
Hoofd- komen in alle Jaargetyden voor, doch van ver*
stuk. fchillende grootte. In de Herfst bereiken de
meeften, in laagte, naauwlyks een vierde
Duims: in ’t Voorjaar, byzonderlyk in April
en M e y , vindt menze nagenoeg, volwasfen :
waar uit men zou kunnen opmaaken, dat dit
Infekt, van het E y a f , omtrent drie vierden
'Jaars, in 't Water zig onthoudt: terwyl het
maar zes Maanden, o f daar omtrent, een be-
wooner is van de Lugt.
Geflaite. Buiten en behalve het gemis der Vleugelen
Verfchillen deeze Maskers niet zo zeer van de
Juffers, tot welken zy behooren, dan daar in,
dat zy veel korter, en breeder o f dikker zyn.
Hun Lighaam heeft, als gewoonlyk, drie dee-
len, Kop, Borstffuk en Agterlyf, welklaatfte
beftaat uit tien Ringen o f Leden. Aan het
Borstffuk zyn zes groote Pooten gehecht, met
welken het Masker als in 't Water fchynt te
loopen: doch deszèlfs voortgang wordt door
een geheel ander en zonderling middel, zoRoè-
s e l zig verbeeldt, bewerkftelligd. Hetflurpt
zegt hy , van agteren , eenig Water in, en,
door hetzelve met kragt uit te fpuiten, krygt
liet een voortfehietende beweeging. Boven
op het Borstffuk zyn vier Knobbeltjes, die
grootcr worden naar maate het Beest aangroeit,
bedekkende byna de helft van ’t Agterlyf, wanneer
het den tweeden Staat, o f dien van Pop,
t , bebekomen
heeft. Deeze Stompjes maaken de A?^
Scheeden u it, waar in de Wieken van de Juffer xLV.
zvn vervat. Voorts hebben de Maskers van Hoofd-,
deeze Infekten, in de byzondere Soorten, eem-
ge aanmerkëlyke verfcbUlendheden, waar
omtrent my de volgende Waarneemingen medegedeeld
zyn.
De Geftalte van deeze Maskers is drie- Driedericy
3> ïï. i i n Maskers.
„ derley. Die der Jufferen, gemeenlykRom-
„ bouten o f Puistebyters genaamd, wier Lig-
„ haam zeer lang en dun is, zyn ook veel lan-
„ ger en fmaller van L y f dan de volgende.
„ Haar Agterlyf is van boven rond, de Buik
„ plat en de Zyden fcherp. De Ringen van ’t
„ Agterlyf zyn , aan de kanten, met een klein
„ neerfchietend puntje vqorzien. De Staart
„ eindigt fpits, in zes o f agt fcherpe pyltjes,
„ welke zig willekeurig openen en weder zeer
„ vast toelluiten; daardoor zy veeltyds, met
„ kragt, verfcheide Lugtbelletjes uitfehieten.
„ De Maskers der Jufferen, die een kort Lan-
„ cetswys’ Agterlyf hebben, zyn kort en breed,
•,, en deeze hebben ’t geheele Lighaam, inzon-
„ derheid de Pooten, met korte ftyve Haair-
,, tjes, ruig bekleed. De Maskers , integen-
, , deel, van die Libellen, welken men ge-
„ meenlyk Juffertjes noemt; zyn lang, fmal
■ , en teder : zy hebben het Agterlyf dun en
fpilrond; de Staart met drie platte langweiv
pige Blaadjes, welke aan deeze Infekten,