78 BïsCöit'Y v i'n'c v A !t
A fdeel. tro en S e e l > anderen Kaneelkleurig zyn , en
XLV I I I . eenigen van deeze Kleuren gemengeld in over-
Hoofd- ]angfe Banden. Op ieder Ring van het Agter-
Tüii‘ ly f befpeuft men aan ieder zyde een Tepeltje^
Verandering.
welke Haairkwastjes uitgeeven,
Deeze Maskers, hoe zeer in Levensmanier
gelykende , groeijen veel fchielyker aan dan
die der Jufferen. In veertien, vyftien o f zestien
Dagen tyds,komen z y dikwils tot hunnen
vollen wasdom, en fchikken zig alsdan tot de
Verandering. Zy beginnen met een Tonnetje
te fpinnen van witte Z yd e , dat rond is , van
grootte als een Erwt en digt van geweefzel.
D e manier, op welke zy fpinnen, verfchilt
grootelyks van die der Rupfen en veele andere
Infekten. Haar Spintuig is niet aan den Bek,
maar aan de Staart geplaatst, en daarmede forc
e r e n zy het ronde Tonnetje, binnen het welke
z y zig gaan befluiten, om in een Popje te veranderen.
In dit Tonnetje blyft het Popje een
langer o f korter tyd beflooten, naar het Sai-
zoen. Indien het Zomer is , ziet men ’e r, ten
einde van drie Weeken o f daar omtrent, het
volmaakte Infekt uit voortkomen : doch, als
het Masker zig in de Herfst binnen het Tonnetje
befluit, blyft het daar den geheelen Winter
in, tot aan het Voorjaar.
Deeze Land - Libellen gelyken, in de Lig-1
haams-Geflalte, zeer naar de gewoone Juffertje
s , dochhaare Wieken zynGaasagtiger, wes»
halven z y ook Gaasjes o f Gaasvliegen genoemd
wor-
G e d a lte .
d e G a a s v l i e g e n . 79
worden. In fommigen zyn de Wieken §roo‘ AlJ EELt
ter , naar het L y f te rekenen, en de Dogen, XLVIII<
van veele Soorten, glinfleren als verguld ofHooFD-
glad^Koper. Haarvlugt is , in ’talgemeen, w a tSTU *
log en zwaar.
De eigentlyke Kenmerken, die dit Geflagt Rewn«-
van het voorgaande onderfcheiden, beftaan
daar in, dat de Gaasvliegen den Bek met twee
Nypers o f Tanden hebben; de Wieken, als zy
Ril zitten, fchuins afloopende en niet geplooid;
de Sprieten langer dan het Borstftuk, ’t welk
verhevenrond is.
’t Getal der Soorten van Gaasvliegen , die s o o r te n .
L innjEus aangetekend heeft , is vyftien,
onder welken Vyf Uitheemfche o f uit de andere
Wereldsdeelen afkomft ig. De Mierenleeuw,
die door hem ook tot dit Geflagt betrokken
was, is door G eoffroy daar van afgezonderd
: zo dat die Aütheur maar twee Soorten
van deeze Land - Libellen , omflreeks Parys,
ontmoet h e e ft: dat te verwonderen is , terwyl
men in Sweeden thans twaalf Sóórten heeft
waargenomen van dit Geflagt (*)•
( i } Gaasvlieg , die groen is ,
Glasagtig en groen geaderd.
met de Wieken i.
Perla. Snnkertje.
HalF,*1.£- . *6C. IV-
Patin. Suec. Ed. II. p* - 3H'
(i) Henie^obius viridis, Alis hyalinist vafis viiidibus.
faun Suec. 731. Syft. Nat. X. Gen. 209. Mufca Chryfops.
WnUïF Inf. 2. p. 40. T. 14. Goed. in f II. p. 40. T- 14»
ALB. Inf, f t 64. MERIAN. Eur. 3- p. 49- T. I2. VALLISN.
Hat. i. p. 77. T. 2. Perla meidam olens. Pet. Muf 4. n.
1. Deel. XII. Stuk- 6.