V. , , rende Koningin, altoos in haar Hof befloo-
LVlll » ten, en met een Trawantfcfeap van Werk-
H oofd- ,, luideii, die tevens voor Wagters dienen,
£TUK’ jj geduurig omringd, groet met de Sprieten
, , ieder Mannetje dat haar tegenkomt, en,
, , daar op fpringende , drukt zy hetzelve
„ dood ( * ) . Vervolgens legt z y , in één Jaar,
, , dikwils tot veertigduizend Eijeren, in daar
, , toe gefchikte Celletjes der Honigraaten: eerft
, , zulke, waaruit Werkbyën komen, dan van
, , Mannetjes, en eindelyk ook eenigen van
jj Wyfjes. In een trap van Warmte, welke
„ die der gewoone Zomer-Hitte twee Graaden
„ te boven gaat, worden de Maskers in zes
, , Dagen groot: zy beweeven de Wanden van
„ het Celletje, en blyven bedekt, tot dat zy
„ volwaflen zynde daar uit vliegen / f ) , ver-
3, gaderende reeds den volgende dag Honig.
„ De Mannetjes, een luy en lékker Vee,
„ fpanfeeren, zorgeloos in de Zonnefchyn op
3, heldere Dagen. De Werkbyën, die Man
3, noch W y f z y n , gaan, onvermoeid, Honig
3, uit den Kelk der Bloemen en Wafch van
, , het
(*) Zou dit dan voor de Paaring moeten verftrekken, zo
konden de Mannetjes niet met reden Dekbyën genoemd worden,
en mooglyk heeft dit wel tot de gemelde verwarring,
daar fommigen in zyn, omtrent de Voortteeling der Byën,
aanleiding gegeven. Men verbeelde zig hier een andere Circe}
die, zonder Tovery of Vergift, hanre Egtgenooten of Minnaars
om 't leven brengt.
Deeze uitdrukking- fchynt weinig met de bekende
Veranderiug der Wormpjes in een Popje en van dit in een By
o f vliegend Infekt te flrooken.
het Stuifmeel, zo wanneer het maar goed V.
Weer is, vergaderen. Zy haaien ’t zelve L vm J
fomtyds wel van een Kwartier gaans ver, Hoofd*
en brengen het t’ huis; maakende daar van STÜK*
zeskantig Cylindrifche hokjes, die z y met
Honig vullen, voedende dus de W y fje s>
Mannetjes en Jongen. Van haar worden
ook de bewoonde Hokjes fchoon gemaakt,
de vuiligheden weg gebragt: zy houden de
Wagt aan de Poorten, en weeren de Vyan-
, den met den Venynigen Steek van haaren
„ Angel, die nogthans ook doodelyk voor
„ haar zelve is. Zy jaagen de Mannetjes, de
Paartyd verftreeken zynde, de Korf uit.
w Vyanéen der Byën , o f die dezelven de
„ grootfte afbreuk doen, zy n , inzonderheid,
„ de Kwikftaarten, Zwaluwen, Paauwen,
,, Padden, Muizen, Horfels, Wespen, Lui-
„ zen, Roof-Byën, de W o lf der Honigraa«
„ ten, Rook, enz.
„ Onder de Bloemen welke den meeflen
3, Honig uitleveren, zyn die van het Slangen-
„ Kruid, de Beraagie, het Wollekruid, wil-
, , de T h ym ,en z. InSweeden aazen z y meeft
„ op de Heide; op de Boekweit in Schónen, op
3, de Linden in Polen, op de Rosmaryn te Nar-
,3 bonne, op de Thym in Griekenland: elders
„ opAlfem, Monnikskappen, enz. ( * ) Hier
jj uit
(*) Atbutus Corficis , Abfinthium Sardjnis , Aconitum
Pomicis, &c.
I. BEEL. XII. STUK. X 4