■
A fdeel 33 ^omrniS e Muggen h eb b en , to t Scheede
L X V I . " js van haare S n u it, een enkele B u is , d ie , van
H oofd- b o v e n , ov e r haare geheele la ftg te , is ge-
stuk. ^ fpleeten : maar de Scheede der Snuit van
„ eenige andere Mug gen hee ft z e l f haare
„ S ch e ed e , famengefteld uit tw e e Bu isje s, die
, , een groo t gedeelte van den omtrek beflaan,
„ en fommige Snuitjes hebben nog dit byzon-
„ d e r s , dat de laatftgenoemde Buisjes z o digt
„ daar aangevoegd en z o net gepaft z y n , dat
„ m en z e , op de natuurlyke plaats z y n d e , z e lfs
„ met een goed V e r g ro o tg la s , van het overi-
„ ge niet kan'onderfcheiden. In andere Mug-
„ g e n , in te g e n d e e l, z yn deeze twe e Stukken
, , zeer blykbaar , z e lfs wanneer z y tegen de
„ Snuit aan le g g e n ; om dat haar end een wei*
„ nig a fw y k t v an de S n u it, en een Pluim van
, , Haairtjes h e e f t , van aanmerkelyke grootte.
, , D it h ee ft alleenlyk plaats in die M u g g en ,
„ wier Sprieten gepluimd zyn , en in d e e ze
, , heb ik de gedagte Baardjes , boven aan de
„ S n u it, niet gevonden
Bobbels U it dit alles blyk t , waarom de Steek der
steeken. M u g gen geen kennelyke W o n d e , in de H u id ,
o v e r la a t; g e lyk die der Bremfen, wier We rk -
f zie tuig uit Lancetten beftaat * . Niettemin wordt
bladz. 524. , , ,
‘ men er de gevolgen -van g ew a a r , aan de B obb
e ls , fomwylen v r y g r o o t , die op de geftoken
plaats opryzen. L eeuwenhoek hieldt dezel-
ven vo o r de natuurlyke gevo lg en van een
K w e t zu u r ; maar, d ew y l hier geene Kneuzing
gG '
f f
g e fch ie d t, en het Bloed uit de W o n d is uit- V .
g e z o o g en , moet men ve eleer denken om eemg Lx v i .
fcherp V o g t , dat middelerwyl onder de Huid Hoofd-
is ingedrongen. Men w o r d t , inderdaad, fom- STUK*
tyds een D ru p p e lt je , zeer ‘helder W a t e r , g e w
a a r , het welke uit de Snuit fch yn t te komen,
en ook fomwylen daar in , met een fterk V e r grootglas
, kan waargenomen worden. M o o g -
ly k dient hetzelve om ons B lo ed , dat mis-
fchien anders te dik zou zyn vo or dit In fe k t ,
te verdunnen ; misfchien ook om het te doen
verteeren , in haare Ingewanden. Men z ie t
ha ar , im m e r s , geen anderen A fg an g hebben,
dan van d erge lykheld er W a t e r , het w elk z y ,
onder ’ t zu ig e n , van agteren uitwerpen. Men
kan het B lo ed , daar z y z ig mede op vu llen , in
het Lighaam van de M u g , door de Huid o f
Vliezen heen, befchouwen , en de o p zw e llin g
van haar A g te r ly f toont d u id e ly k , dat z y daar
mede verzadigd zyn , o f tz i g , (om die uitdruK-
king te gebruiken, ) den Buik dik en rond gezoo-
pen hebben.
D e fynheid van den A n g e l der M u g g e n , Eynheid
w e lk e in evenredigheid tot de punt van een al- Angel,
lerfynfte Naald i s , omtrent als d e e z e , met de
punt van een Degen te v e r g e ly k e n ; maakt het
byna ondoenlyk, een bedillend oordeel te v e l len
over het regte maakzel en famenftel van
dit W e rk tu ig . Indien ’e r , ten tyde van Pli-
nius , Mikroskoopen in gebruik waren g ew e e f t,
e ZOU