V.
A fd e e l .
Lvin.
H oofdstuk.
Vooittee-
Jing der
Byèn.
Verandering
van
feet Masker.
in te brengen. Dus maaken zy ,.dat die vloei-
baare Stoffe daar niet uitloope, het welk anders
, wegens het op zyde leggen van de Celletjes,
on ver mydelyk zou zyn.
Sommige Celletjes, die op ’t oog van de anderen
niet verfchillen, dienen tot de Voorttee-
ling der Byën. De Moerbyën o f Koninginnen
fchynen al vroeg te paaren: want met de eer ft e
warmte van het Voorjaar zyn zy bevrugt en
beginnen de Eijerlegging. Ten dien einde
gaat het W y fje van Hokje tot Hokje, en drukt
*er het end in van haar Agterlyf; waarna men
in ieder een enkel Eytje vindt, dat aan den bodem
o f aan de wanden is gehecht. .3 Z y legt ’er
dus verfcheide honderden op éénen Dag. Dee-
ze Eijertjes zyn langwerpig, een weinig krom,
en als doorfchynend helder; dikker aan het ee-
ne dan aan het andere end, waar mede zy vaft
gehecht worden gevonden. Na verloop van
vier o f v y f Dagen komen de Wormpjes u it,
die wit zyn en week van ze lf Handigheid met
den Kop wat harder en bruinagtig. Haar Lig-
haam bellaat uit dertien Ringen o f Leden: zy
hebben geen Pooten, maar aan ieder zyde tien
Stippen, door welken zy Ademhaalen. Doorgaans
leggen z y krom op den bodem van het
Celletje.
't Is onverbeeldelyk, met welk eene zorgvuldigheid
deeze Maskers door de Werkbyën
worden opgepaft, en van Voedzel voorzien,
het welke in Honig bellaat, dien zy uit haar
Snuit»
Snuitje aan dezelven toevoegen. ' Dus groei-
jen deeze Wormpjes ook fchielyk aan , en, l v i i i ,*
na dat zy , gelykerwys de Rupfen, eenige Hoofd-
maaien de Vervelling ondergaan hebben, ko -STUK-
men zy tot de Geftalte - witteling. Alsdan begint
het Masker te fpinnen, en bekleedt met
fyne Zyden Draaden het Hokje , dat tevens
door de B y ën , van boven, wordt digt gemaakt.
Het Wormpje, dus beflooten, verandert
in een weezentlyke Pop, welke alle de
Lighaamsdeelen van het volmaakte Infekt zigt-
baar heeft. Na eenige Dagen vertoevens komt
daar de By uit, die het dekzeltje van het Hokje
met haar Nypers doorbreekt. Zy heeft maar
weinig tyds noodig om te kunnen vliegen, en
gaat met de anderen op de inzameling van
Wafch en Honig uit; weetende, dat zonderling
is, de K o rf, zo wel als die, weder te
vinden.
Zo dra de Byën uitgekomen zyn, gaan de
Werkbyën aan ’t fchoonmaaken van de Celletje
s, daar zy het bekleedzel van de Pop en een
gedeelte van ’t geweefzel der Zyden draaden
uit weg necmen; maar een gedeelte van dit
laatfte, dat daar in o ve rblyft, maakt deeze
Hokjes langs hoe naauwer, indien ’er verfcheide
maaien Jongen in voortgeteeld zyn. Met
de Voortteeling der Mannetjes en W y fje s ,
wier Hokjes verfchillende z y n , als ik gemeld
heb, gaat het op de zelfde manier.
Omtrent de Mannetjes o f Dekbyën heeft een vernieling
* J derMan-
L De e l . XII, Stuk, Dy- netjes.