Afdee ^00c^reSt: hangende , met een bekwaame tus-
L V J i i . ' fchenruimte. De Byën beginnen deeze Koe-
Hoofd- ken in de top van de K o rf, alwaar die byge-
BTUK‘ volg vaftgemaakt z y n , en zy hechten ze nog
fomtyds ook aan de zyden , inzonderheid,
wanneer men de Korven niet met Stokjes, die
overdwars geplaa.tft z y n . en op verfchillende
hoogten, voorzien heeft, om de Honigraaten
daar pp te doen ruften. De dikte van deeze
Koeken is, op ’t meefte, omtrent een Duim:
zo dat de Hokjes een half Duim, o f daar omtrent
, diep z y n : maar, aan de kanten, loopen
deeze Koeken dunner. Z y , die de geregelde
figuur der Hokjes als van een gevallige aan-
drukking en niet van het vernuft der Werk-
byën afleiden ( * ) , fchynen niet gelet te hebben
op derzeiver grondlieun, en hoe verwon-
derlyk egaal van dikte haare Wanden zyn.
Ook hebben zy niet opgemerkt, dat alle de
Hokjes dan op een zelfde tydftip zouden voltooid
moeten worden: waar van men uit degenen
die men onvolmaakt vindt aan den dunnen
rand der Honigraaten, en wier grondfteun niet
minder regelmaatig is, het tegendeel verneemt.
Nog minder kunnen zy aan een gevallige o f
noodfchikkelyke werking der Byën toefchry-
ven, dat dezelven de Hokjes, die tot opvoeding
(* ) Gelyk de door my dikwils aangehaalde Autheur doet,
van l'Hifi. abngêe des lnf, qui fe trouvtnt flux ent, de Paris,
Ton». I I . p . 389.
dina van de Mannetjes moeten dienen, groo- V.
ter maaken, en maareemge weinigen, die nog LVIIL
grooter, rond en van onderen open zyn , w c I-Hoofd-
ke als tot een Baarmoeder verftrekken voor de STUK*
Koninginnen. Doch wy hebben nog veel dui-
delyker blyken van de behendigheid deezer
Infekten..
Zo dra de Korf, van binnen, met het Voor-j.r'7-ame-
wafch is beftreeken, ziet men deeze Werklie-hetwafch.
den op het ieverigfte haaren arbeid beginnen.
De ingangen van de Korf kunnen naauwlyks de
genen doorlaaten, die, als ’t goed Weer is en
niet regené, Wafch gaan haaien uit de Bloemen.
* Dat Stuifmeel , naamelyk, het welke
tot bevrugting ftrekt der beginzelen van het
Zaad, en mëeftal geelagtig is van Kleur ,
wordt door de Werkbyën, op een zonderlinge
manier, verzameld en t’ huis gebragt. Het
blyft aan de Haairtjes van haar Lighaam hangen
, doordien zy z ig , des noodig zynde, in
de Bloem, ten dien einde, als omwentelen, en
dan, haar Lighaam met de Agterpooten afftry-
kende, maaken zy daar balletjes van , die fom-
wylen de grootte hebben van een Peperkoorht-
je , zittende aan de Haairige Plakjes van die
Pooten. Deeze Stoffe , egter , is nog geen
Wafch: zy moet in het Lighaam van de Byën
o f in derzeiver Bek, door bymenging van Vogt
o f Speekzel, en vérder door Kneeding, die
yerandering ondergaan, welke vereifcht wordt,
om ’er taayheid aan te geeven, en ’er dus van
1, Deel. xii, stuk. T 5 te