V.
A fdeel
LVIII.
H oofdstuk.
fiiet , dié *men wel zoude mogen wenfchen.
R e a u m u r heeft nooit de Paaring van deeze
met de Wyfjes gewaar kunnen worden, en te
gelooven, dat zy door den waafem van de
Mannetjes, welke haar omringen , bevrugt
worden, gelyk S w a m m e r d a m onderfteld hadt,
kwam aan zyn Ed.' ongerymd voor. Deeze laat-
fte , ondertufïchen, heeft, uit de Mannelyke
Teeldeelen, geen Vogt kunnen drukken, gelyk
in andere Infekten. Thans vind ik , uit aanmerking
van de Voortteeling der Koningin, nog
andere zwaarigheden geopperd. Men vraagt
o f deeze ongewapende Byën , die ook wel
de Broedbyën genoemt worden, de Mannetjes
kunnen zyn (*_); doch waar tegen ik , met
reden, meen te mogen vraagen, o f zodanige
Infekten, waar in de deelen der Voortteeling,
vaii de Mannelyke kunne, door zulke bekwaa-
me Waarneemers , als S w a m m e r d a m en
R e a u m u r , zo duidelyk zyn waargenomen,
wel Wyfjes kunnen zyn? Dat de eigentlyke
Paaring nog niet waargenomen z y , is geen reden
om te Rellen, dat dezelve ’er niet plaats
heeft,. en het ge-opperde denkbeeld, als o f de
grootte der Hokjes alleen, uit zeker E ytje,
onverfchiilig welk, de Koningin, dat is een
Ey met Vrouwelyke Teeldeelen, zou doen
voortkomen, is te ongerymd, om wederlegging
te behoeven.
De
( ¥) Algmetne Oeffenfcbtol, VI. Deel. blfcdZi 5», enz.
De Mannetjes dan, welke R e a u m u r Bafterd- V.
Hommels * genoemd heeft, om dat zy bree-
der en grooter, en dus Hommelagtiger zyn , Hoofd-
dan de gewoone o f Werkbyën , hebben de^STUK*
Sprieten maar van e lf Leedjes , daar die van
alle de overigen van yyftien Leedjes zyn.
Haar Oogen zyn veel grooter en het Borstftuk
o f Voorlyf is ruiger. Z y hebben geen Angel,
maar, als men op ft Agterlyf een weinig drukt,
doet men ’er gemakkelyk een foort van Vlee-
zig Lighaam , met twee Haakjes vergezeld ,
uit voortkomen.* Dit zyn de Teeldeelen, en
het Vleezig Lighaam , in ’t midden , is het
waare Mannelyke L id , aan het welke de Haakjes
niet dienen dan om het W y fje vaft te houden
geduurende de Paaring ; naar men , uit
vergelyking met andere Infekten, onderllelt.
De Werkbyën, eindelyk, die men in ’twerk-
Franfch Mulets, dat is Muilezels, noemt, ombyen*
dat zy onbekwaam fchynen te zyn tot de Voort-
teeling ; hebben, buiten en behalve haare
kleinte, nog eenige byzonderheden. DeSchui-
jertjes, - aan den binnenkant der Dyën van de
Agterpooten , zyn in deeze zeer kenbaar en
waren haar noodzaakelyk om het Wafch te
vergaderen, dat zy in de Korf brengen. Deeze
Schuijertjes ontbreeken aan de Wyfje s t’ee-
nemaal. Het Snuitje, voor aan den Kop, is
in haar veel grooter en ■ langer dan in de Mannetjes
o f Dekbyën. Z y hebben eenen Angel,
welken deeze laatften niet hebben doeh, als
X. Deel. xh. Stuk* T 3 men