V. zo ruig had, en bovendien op andere plaat-
LXlVL’ fen gevon^en ware.
H o o f d s
tu k . (39) Vlieg met Borjlelfprieten, die zwart is en
xxx tx. fryter t e l ; het BorJIJlük ongevlakt heb«
Peerboo*- , W Agterlyf met tweemaal drie
men-vlieg. gggfg mgekromde Maantjes.
Goedaart gaf den naam van Olyphants-Snuit
aan den Worm van deeze V lie g , van welker
Huishouding F r i s c h zeer omftandig fpreekt,
als hebbende die naauwkeurig waargenomen.
De V lieg , zegt h y , begeeft zig op Boomen,
alwaar Plantluizen zyn , en hangt aldaar, aan
een fty f Haairtje, midden onder de Luizen,
eenige E itje s , waaruit roode Maden komen $
die langs het Haairtje afkruipen, zig onder de
Plantluizen begeeven, en daar van beginnen té
eeten. Dus zien wy verklaard, hoe deeze Wormen,
die zo traag en vadzig z y n , dat haar de
Spyze als in den Mond moet vallen, aldaar komen,
waar overvloed van Aas voor hun gevonden
wordt. Ziehier nu verder, wat hy van
derzelver Geftalte zegt.
piantlui- Deeze Worm, welken Reaumür Planthd-
xen-Eeter. Zen-Eeter noemde, heeft dit byzonders, dat
hy
(39) Muf ca Antennis Setarns, nigra, nudiufcula; Thorace
immaculato ; Abctomine , bis tribus Eunulis fiavis recurvatis.
Faun. Suec. 1090* Goed. Inf. I, T. 47. Larva. Frisch, Inf.
XI. T. 22. f. 1. List. Goed. T. 134, Reaum. I n f in*
T. s i. f. 9. BLANK, Inf, T. io , f. ?, ALS, In/l T fi<5, .
hy met het deel des Lichaams de Luizen V.
vreet, het welke in de Vlieg, naderhand, het LXIV.,*
agterfte wordt. Zyn L y f is , even als dat van Hoo?D-
den Leeuw-Worm, van agteren zeer breed, STUK*
waar mede hy valt gekleefd z i t , houdende het
L y f , dat naar vooren langs hoe dunner loopt,
op deezen grondfteun in de hoogte, en daar
mede fomtyds in ’t ronde zoekende. Wanneer
hy een Plantluis voelt, vat hy die by het
Ag te r lyf, en houdt dezelve dus v a ft , vree-
tende het L y f daar a f, en laatende dan de Poo-
ten met de Wieken, zo het Diertje dezelven
heeft, vallen. De Worm heeft zeven Ringen.
Volwasfen zynde verandert h y , in een dun
Huidje, dat wit en doorfchynende is , allengs
in eene Vlieg , welke uitgekomen zynde dat
Huidje hangen b ly ft; zonder twyfel op dat
de Vlieg daar aan weder Eytjes zou kunnen
leggen.
Het L y f van deeze Vlieg is ook, inzonderheid
waar de witte Vlakken liaan, zo hy aanmerkt,
byna doorfchynende. Behalve deeze
groene vindt men een bruine Worm, die
Plantluizen vreet ; doch het onderfcheid van
kleur maakt alleen het verfchil van Sexe. De
bruine is wat Rolronder dan de groene, en het
Vel blyft bruin, zelfs na dat de Vlieg is uitgekomen
, gelykende meer naar een Tonnetje
dan in fommige andere Maden. Tusfchen de
Mannetjes en Wyfjes-Vliegen is ook eenig
verfchil: want het W y f je , dat van de groene
Ma-
M \
m
H
ssps r