V. neeming van Geoffroy, of liever, zy hebben
ALVIEL* dezelven zeer klein, en ter wederzyde van een
H oofd- zwart driehoekje, dat in ’t midden is van ieder
STUK* 4
Ring, geplaatft, volgens de Afbeeldingen van
Reaumur; maar in de Werk-Wespen fchy-
nen die Stippen te ontbreeken :1 zo dat die
Franfchman, met de aangehaalde Figuuren van
Reaumur , ten minfte, zekerlyk mis heeft (*_).
De onze, in Fig. 3. af geheeld, die een Mannetje
fchync te zyn , heeft van onderen de drie
ryën zwarte Stippen, waar van zyn Ed. gewag
maakt ( f j ; doch in dit Voorwerp zyn
de zwarte Stippen, van boven, ook vry dui-
delyk en groot. In een ander Voorwerp, ’t
welk ik heb, en dat van boven byna de zelfde
tekening h e e ft , ontbreeken die ryën van
zwarte Stippen, van onderen, t’eenemaal. Het
fchynt my toe , d a t , daar omtrent,. aanmer-
kelyke verfcheidenheden plaats hebben in de
gemeene Wespen.
Van de eigenfchappen deezer Infekten heb
ik , uit Reaumur , reeds omftandig gefpro-
* zie ken *. De Nellen zyn door hem, zo in-als
g ^ '* 54’ uitwendig , zeer fraay afgebeeld. Zyn Ed.
toont aan, dat de Mannetjes, zo min als de
Man-
(*) Velpa pun&is incifuramtn nullis; Mas. Reaum. Inf,
Tom. VU Tab. 14. Fig. 3, 4. Hifi. des Inf. env. Paris.
T om. II. p. 369.
( t ) En deflbus il y a trois rangs longitudinaux de Points
noirs, qui tiennent a la Bande de même coleur, Ibid, p,
3 7 0 .
Mannetjes o f Dek-Byën, een Angel hebben; V.
maar in plaats van dien een Werktuig, dat naar
een Lepeltje met een Steel gelykt, komende hoofd-
door drukking uit. De Wyfjes zyn , zo wel STUK'
als de Werk-Wespen, zegt hy, met een Angel
voorzien. De\ Ouden hebben gefchreeven
dat die ontbrak aan de Moer-Wespen * , wel-* MairU
ken z y opgaven' als grooter dan de anderen“ *
zynde. Nu heeft zekerlyk, het tegendeel,
in die beide opzigten plaats: want de Mannetje
s , die geen Angel hebben, zyn kleiner dan
de Wyfje s. Mouffetus, wederom, is ineen
ander uiterftè vervallen, wanneer hy beweert,
dat alle Wespen een Angel hebben. Hy brengt
wel ten bewyze by , dat h y , alle de Wespen
van een Ne ft door kookend Water om ’t leven
gebragt hebben, geen ééne zonder Angel
vond: doch waarfchynlyk heeft hy zulks gedaan,
voor dat de Wormen, daar de Mannetjes
uit voortkomen, de Verandering hadden
ondergaan.
Gemelde Heer, die dus fpreekt ( * ) , heeft
waargenomen, dat de Werk-Wespen vinniger
dan de Byën fteeken. De eze, hoewel kleiner,
jaagen fomtyds de Mannetjes op devlugt,
ja brengen ’er ook wel eens een om den hals.
Het gaat, naamelyk, in de Samenleeving der
Wespen, niet altoos vreedzaam toe: doch z y
zyn zo moorddaadig niet als de Byën. Dikwijs
(*) Mm. fur les Inf. Tom. VI. i. Part. p, *46, O&aro,
I. Deel. XII, Stok, S 2