B E H O ü T -W E S P E N. 167
genoeg even breed en dik, ja eenigermaate
Cylindrifch o f rolrond is. Hier in verfchillen LIV.
zy grootelyks van de Rupsdooders, van ’t vol- Hoofd-
gende G eflagt; hoewel z y , wegens de overeen- STUK*
komftigheid van den Angel, tot dezelven wa ren
t’huis gebragt ge weeft.
Deeze Angel maakt het groote verfchil tus- De Angel,
fchen haar en de Blad-Wespen uit. In de eer-
fte opflag ondcrfcheidt men de Hout-Wespen
genoeg daar van; doordien haar Angel, altoos,
van agteren uitfteekt in de W y fje s , terwyl
het Mannetje ook een kort Stekeltje heeft aan
’t end van het Agterlyf. Hy is niet Zaagswy-
z e , en gelykt meer naar een Priem o f Els,
even als die der Gal-Wespjes, doch zit in een
dubbelde Scheede, uit twee deelen beftaande,
welke een weinig Geutswyze -uitgeholt z y n ,
■ en, te famengevoegd, daar aan eene Spilswyze
gedaante geeven. Hier fchuift de Angel uit
en in , op de wyze van een Chirurgyns Lancet
, kunnende de Wesp denzelven ver daar
u it , en loodregt nederwaards brengen, om
dus met veelkragt in het Hout te booren. .
Een aandagtige befchouwing toont, alom,
het yerwonderlyke, dat ’er in de Werktuigkunde
van de Natuur doorftraalende gevonden
wordt! De Gal-Wespje s, die , volgens het
einde, waar toe zy gefchikt waren, in de
Bladen , Knoppen en Steelen der Boomen,
o f ook in de Schors, moeiten booren, om haa-
re Eytjes daar in te brengen, zouden hier toe
1. ©i e l . XIX, stuk, L 4 geen