V. (50) Vlieg met Pluimfprieten, me dunhaairig
^LXTV* ' J glanzig groen, wze£ de Pooteft zwart.
? t°uk.D’ C5 0 Vlieg mei Pluimfprieten, die dunhaairig is
T en glanzig groen, met een blaauw Borftc&
far. fiuf. en een aroen Agterlyf.
Keizer. J
Cadaven. ($X) Vlieg raeJ Pluimfprieten, dunhaairig
”a‘ is: hebbende het Borßßuk zwart en het
Kreng- 5 _ ,
vlieg. Agterlyf glinjterend blaaww.
Lir.
Vomittria. Onder den naam van- Blaaime Vliegen zyn
viieg.w die van deeze laatfte Soort, in onze Provinc
iën , zeer bekend en gehaat; dewyl het ge-
llagt Vleefch, dat men in Huis heeft, zeer
ligt bezet raakt met Eytjes van deeze Infekten,
waar uit in ’t kort Wormen voortkomen.
In Sweeden noemt men z e , misfchien om de
walgelykheid daar door veroorzaakt, Spy-Flu-
gay dat is Braakvlieg. Men merkt aan, dat
het A g terlyf, in fommigen, groen gevonden
wordt, gelyk in de voorgaande Soort. Die
geheel glanzig groen z y n , van dergelyke
groot-
(50) Mufca Antennis Plumatis, pilofa viridi-nitens; Pedi-
bus nigris. Faun. Suec. 1098. RAJ. In/. 0-7*. Mo ü f i . Inf.
T 49.
(51) Mufca Anrennis Plumatis, pilofa atneo-nitens; Thora,
ce coeruleo, Abdomine viridi. Faun. Suec. 1099. G oed. Inf.
I. T. 54. LIST. Goed. f. 123.
(52; Mufca Antennis Plutnatis, pilofa; Thorace nigroi
Abdomine coeruleo nitente. Faun. Suec. 1102. G o ed , Inf. I-
T. 53 R e a u m . Inf. XV. T. 8. f. 1. T. 19. f- «• T. 34
f. 13, 15. l i s t . Goed. f. 122. RAJ. Inf 27. LV°
n e t , L e s s. T.[i. ,ƒ.»3, 27.
d e V l i e g ® n . 501
grootte, leggen ook haare Eytjes op Krengen
in de open Lugt, zelfs in Amerika. LX IV.
Dus is het verwonderlyk, hoe die fchoone Hoofd-
Vliegen, wier glans den luifter van een Kei-STUK’
zerlyk Gewaad overtreft, en deswegen Keizers
genoemd worden, het affchuwlykfte, dat
men in de Wereld vindt, hebben tot haar
Wieg en Bakermat. Eene Soort, met het
Borftftuk zwart, en ’t Agterlyf groen, van
niet minder grootte, wordt thans, als van de
voorgaanden verfchillende, onder den naam
van Dooden-Vlieg voorgefteld (* ) .
( 53) Vlieg met Pluimfprieten, die dunhaairig l u i .
is en zwart, hebbende bleeker Streepen
het Bar f f tuk en het Agterlyf glanzig nvt'
Ruitjes: groot er.
Deeze Vliegen worden gemeenlyk Schmeifs-
Fliegen genoemd, zegt F r i s c h , om dat z y
haare Eijeren op alle Vleefch leggen, het
welk maar een weinig oud en en rottig begint
te worden: wesbalven men zulke Infekten Ge-
fchmeifs heet, en de Kapellen noemt men, des-
wegen, Schmetterling. Ik zou eer gelooven,
dat zy dien naam beiden gekreegen hadden,
we-
(*) Mufca Mortuorum. Faun Suec. Ed. II. p- 452*
(53) Mufca Antennis Plumatis, pilofa, nigra; Thorace h-
neis pallidioribus , Abdomine nitidulo, tefiellato. major
Faun. Suec. I io j. FRISCH. Inf. VII. T. 14. ALD R. Inf.
348. T. 2. f. 16. R e a u m . Inf. IV. T. 29. f- 4-6. J°n s t .
Inf. T. 8, O. 2. f. 16. Roes. Inf. I I . Mufc. t, 9, 10. RAJ.
Ivf. 270.
I, De e l . XII. Stuk 1 1 3;