V.
A fdeel.
LUI.
Hoofdstu
k .
x i .
Rujlica.
Eocifche.
PL. XCV.
Ejf«7.
Deeze onthoudt zig in de Boflchen van ons
Wereldsdeel.
(ji ij) Blad-Wesp, die de Sprieten eenigermaa-
te geknodst heeft, het Agterlyf zwart, met
vier geele Banden.
XII.
Scrofhulari*.
vnn liet
Speen-
Kruid.
Deeze Soort, tot welke door G e o f f r ó y
eene der Zaagvliegen, van hem , omftreeks Pa-
ry s , op de Wilgen gevonden, wordt t’huis
gèbragt, fchynt in veele opzigten te gelyken
naar dat kleiner Blad-Wespje, het welk in onze
Fig. 7. afgebeeld is. De Banden om het
Lyf,alleenlyk,zyn niet geel, maar vuil wit. Ook
aast het Masker daar van, volgens het fberigt
van den Heer 1’ A d m i r a a l , die my deeze
Blad-Wespen medegedeeld heeft, op de Kam-
perfolie, Gelderfe Roozen en Syringen. Zyn
Ed. geeft ’e r , wegens de gedaante, den naam
van een Cypers Katje aan.
IV. Met de Sprieten Draadagtig, van zeven
o fa g t Leedjes, behalven het Kokertje
aan den Kop.
(12) B lad -W e sp , met Sprieten van zevert
Leedjes, die geel zyn, het Agterlyf met
vyf geele banden; wier voorjle ver af is
van de anderen.
Het
fn ) Tsnthredo Antennis fubclavatis; Abdomine nigro,
«ingalis quatuor flavis. Syfl. Kat. X.
(12) Tenthrcdo Antennis fcptemncdiis luteis , Abdomine
cingulis qm'nque flavis, primo remotiore. Taun. Snee. 935.
REAüM V . T. 13. f. 12-23. El Ackw. Hert. T. 87.f. Io.
Het Speenkruid, inzonderheid die Soort, V.
welke men het groote Hinkende noemt, wordt ™ ^j1"
alle jaaren geweldig aangetafl doorliet Masker Hoofd-
van deeze Wesp. Het is een Sneeuw-wit STÜK~
Rupsje met twee-en-twintig Pooten, zynde
een Vingerbreed lang en ter dikte van een
Ganzen Schaft ; hebbende den Kop zwart,
en van boven, over ’t geheel, getekend zynde met
zwarte Stippen; wier middelften, op de Rug’,
.«en weinig grpoter zyn.
De Pop , die Pooten heeft, legt aan de
Wortelen van het Speenkruid, in een uitgeholde
kluit Aarde, even als de Pop van een
T o r: daar zy zig fchuil houdt van het voorgaande
Jaar a f , den Winter over, tot in het
voorst van Juny.
De Wesp is grootendeels zwart, doch heeft
de Bovenlip en de Sprieten geel, zynde ook,
hier en daar, geel gevlakt. Van boven zyn , behalve
de tweede en derde, van onderen alle
de Ringen geel gerand : de Dyën zwart, de
Schenkels ros : de Wieken Glasagtig, maar
aan den rand Roeftkleurig. De grootte en
gedaante is als die van een gewooneWesp. Het
Mannetje heeft de agterfteDyën, van onderen,
met een geele Streep; het W y fje een korten
Angel.
Een nieuwe Soort, waar van het Masker, de Pau.
Bladen der Vogelkerfen van onderen afeeten-vogeiLt-
te , die naar een Zee f doet gelyken, is infea-
Sweeden ontdekt. Z y heeft de Pooten w it ,
1. Deel. XII. Stuk, ■ K 5 maar