V* gezien ’er, volgens de uitrekening v an Reaumur,
t!y tvU we^ twintigduizend Wormpjes in dit Plaatje
H oofd- waren : zo dat Geoffroy byfter mis heeft,
stuk. Wanneer hy aanmerkt, dat deeze Vliegen maar
twee Jongen te g e ly k , en de Eijerleggende,
daarentegen, wel honderden van Eytjes vóórtbrengen
, en dit daar uit afleidt, dat de Eytjes
weinig plaats inneemen, terwyl van de Jongen,
als grooter zynde , maar twee tevens in het
L y f van een Vlieg konden huisvelten (*).
Mooglyk zal hy vergift zyn door het leezen
van ’t Vertoog van Reaumur, die aanmerkt,
hóe het te verwonderen i s , dat, niettegenftaan-
de een zo verbaazende Vrugtbaarheid, deeze
Soort van Muggen niet gemeener zyn dan die
anderen uit de Koeijen-Drek, naar welken zy
gelyken en in wier Eijerftokken niet meer dan
twee Eijeren , te gelyk, worden gevonden.
Deszelfs vermoeden is , dat de Wormpjes der
eerftgemelden gefchikt zyn tot voeding van
andere Infekten C f): doch ik zou denken, dat
het daar van daan komt, dat zy haar Voedzel
zo gereed en zo onbelemmerd niet vinden.
Snu!t tiet De Geftalte der Vliegen , in ’t algemeen,
vliegen, t’over bekend zynde , zal ik alleen maar agc
gee-
(*) Les Oeufs tiennent peu de place, au Hen que les Pe>
tits, étant plus gros, ne peuvent guères être plus de deux
enfemble dans le Ventte d’une Mouche. Ainfi ces Mouches
ne font que deux Petits a la fois, tandis que les OWpares
font des centaines d’Oeufs. Hiß. ahregée Aes Inf. cnv. Paris.
Tom. II. p. 491.
(4) Mm. fur lts Inf. Tom. IV. a Partie, p, 171, OUavo.
geeven op die Deelen, welke derzelvér ónder- ^FD
fcheidende Kenmerken uifmaaken, ten opzigt l x iv .
van de overieè Infektèn van deezen Rang. In H oofd-
de eerfte plaats hebben zy eeri Snuit, welke
aan die der beide voorgaande Geflagtén t’ee-
nemaal ontbreekt. Deeze Snuit verfchilt van
de Zuigers der Kapellen, doordien zy Vleezig
is en za g t, niet hard o f Kraakbeenig; maat
zy komt daar mede overeen, in zo verre de
Vliegen haar óók, evenwel óp een andere manier
, intrekken en verbergen kunnen. Zy korten
de Snuit in , ó f piooijenze te famen, èndoen
dezelve dus wyken in eene holligheid, die gé-
fchikt is om haar in te neemen, alwaar zy als
in een Doosje zonder dekzel legt. Deeze holligheid
is voor aan den Kop, doch heeft in alle
Vliegende zelfde gedaante niet, zo min als dé
Snuit, welke in byzondere Soorten niet minder
in madkzel verfchilt, dan dé Pompen1,
die men, tot opheffingb van ’t Water, in dé
Werktuigkunde gebruikt. Door eene V lie g ,
’t zy aan de zyden, ’t zy aan het Boistftük,
van boven en van onderen, té drukken,
dwingt men haar de Snuit o f Zuiger uit te
fteeken, die men ook 'met een Spéld uit haar
holletje kan haalèn; als wanneer, door een Vergrootglas,
haare zonderlinge Geftalte blykt ;
izo als de Heer RÉAumur die, uit de blaau-
\Ye Vleefch-Vliegen, in verfcheide plaatzingen
hóeft afgebeeld. ( * )
. • . Mén'
(* ) Tom. IV. I. Partie. Pl. 16.
I; Déél, XII, STUk, G g