V . hoe gering o o k , altoos z o r g v u ld ig , doet deeze
A fdeel. E y t je s , onder ’t w e rp en , aan elkander klee-
H oofd- ven 1 20 dat z y a^s een Schuitje maaken, het
stuk w e lk insgelyks op ’ t W a te r d ry ft. In een
T u in , o f op een. open P la a ts , een Kom o f
B a k met W a te r houdende, kan m en ,in de be-
fchouwing van deeze E y e r le g g in g , z ig ve r-
lu ftig en , en z ie n , hoe de ze lv e fomtyds o o k ,
wanneer de M u g niets h e e ft om op te ruften ,
geheel anders gefchiede.
H e t In fe k t, flodderende met de W ie k e n ,
houdt z ig b oven ’ t W a t e r , aan welks opperv
la k te de twee- agterfte P o o ten , die langer
dan de anderen z y n , fchynen te raaken. Z y
le g g e n , te v e n s , een weinig ov e r elkander, en
kunnen dus dienen om de E y t je s , die g ew o r pen
w o rd en , in een loodregte ftand , aan e lkander
te v o e g en ; to t dat de M u g eindelyk
d e z e lv en , in de gedaante van een S ch u it je ,
als g e zegd i s , d ry ven laat. D ie E y tje s hebben
een zee r aartige F ig u u r : z y gelyken naar
F le fc h je s , welken gemaakt w o rd en , om met
Dran k in de Z a k te draagen, en zo u d e n ,
d erha lv en , zonder eene byzondere onderfteu-
n in g , niet aldus ’ t onderfte b o v e n , o f met
den Hals om la a g , op ’ t W a te r kunnen bly-
ven ftaan. In kleinte komen z y overeen met
de Kleinheid der M u g g e n , zyn d e elk op z ig
z e lv en naauwlyks zigtbaar , doch , in menigte
dus by elkander g e v o e g d , z ie t menze in
de Zomer dikwils op de Staande W a teren dryven.
ven. Aan het onder-end komen ’er de W ormp-
jes uit. ’ t Is on tw y ffe lb aa r , dat de V iflch en ^ x v i . '
ook ve el op deze lv e a a z en , en dus maaken , Hoofd-
dat de M u g g en z o fterk niet vermenigvuldi- s™ ‘
g e n , als z y anders w e l zouden doen.
, , D rie Soorten van dee ze In fe k ten , ( z e g t soorten.
,, Reaumur, ) kan men gemakkelyk in de V e l-
, , den omftreeks P ary s v in d e n ; waar van de
„ grootfte het L y f zw a r t en w it g e t y g e rd ,
„ en op het Borftftuk zw a rte o f ze e r brui-
, , ne G olv en h e e f t , die gemengd zyn met
, , witte o f gry sa gtig e . D e e z e M u g g en heb-
, , ben de Oogen bruin. Een andere S o o r t, die
„ een weinig kleiner i s , g e lyk t taame lyk naar
„ de voorgaande in de K leu r van ’ t Borft-
„ ftu k , en in die der O o g e n , maar d e z e lv e
, , heeft het L y f bruin. D e derde «Soort,
„ zynde de kleinfte van de drie en de gemeen-
„ f t e , hee ft het Borftftuk ros o f feuilje-mort
„ en het L y f w ita g t ig : onder aan het A g ter-
„ l y f is ieder R in g , a lle en ly k , m e te en zw a r te
, , V la k getekend, zynde het o v e r ig e g ra a uw , en
„ de Oogen zee r fchoon groen.
Ik vind thans, dat zonderling i s , onder' de verfchd-
Infekten die omftreeks Parys voorkomen , maardenheden‘
tw e e Soorten van M u g gen opgetekend ( * )
en geen derzelven fchynt volmaakt overeen-
komftig te z y n , met een der gemelden van
Reaumur. Is ’e r , in z o weinig Jaaren, eene
ve r-
(*) H‘ß- des Inf. env. Paris. TOM. II, p. 579;
I. DiW,, XII, STUK.