V. en een zeer flappe Winter doet ’er ook veelen
ALVIIl’ heuvelen. Niet verftyfd zynde , door de
Hoofd-’ Koude, hebben zy veel Voedzel noodig, en
stüs. dikwils is haar Voorraad verteerd voor dat de
Winter ge-eindigd z y , het geen haar van Hon-
ger doet fterven; indien men niet eenigen Honig
by de Korven z e t, om haar Voedzel te
verfchaffen.
Haare Buiten en behalve de Koude en Honger, en
Vyanden. ^ kiekten , waar aan z y onderhevig zyn , hebben
de Byën nog'veele andere Vyanden. De
Muizen en andere Viervoetige Dieren , zyn
naar den Honig en Honigraaten zeer gretig, en
laaten niet na, wanneer zy ’er by kunnen komen
, dezelven in de Winter te befchadigen.
Ook wordt van de Moflchen en andere Vogeltjes
; van de groote Wespen, genaamd Hor-
naars; ja zelfs van de Spinnekoppen, op de
Byën jagt gemaakt. Men verhaalt, dat op
fommige der Voor-Eilanden van Amerika gee-
ne Byën z y n ; dewyl die aldaar door de Wespen
worden vernield. Haagdiffen, Padden en
Kikvorfchen, zegt men, vreeten ook dikwils
de B y en : doch het nadeel, dat daar door aan
een K o rf wordt toegebragt, is gering, in verge-
lyking met de W o l f , een Wormpje, dat flegts
het Masker is van een klein Kapelletje, door
. > my de Honigraat-Mot getyteld *. Het Mas-
xi. stuk ker van zeker Torretje, dat onder de Bafterd-
Wadz.726.Qiyphantjes geplaatft i s , voert, wegens het
nadeel, dat ’er door aan zeker Soort van Byën
toetoegebragt
wordt , den haatelyken * ö ■ o ■ * naam van AfdVe.bul'
Byënvreecer. . Ik heb van deszelfs bedryven LVnj^
omftandig gefproken * . Bovendien brengen de Hoofd.
Byën elkander dikwils den dood aan : ’t z y STUK*
door onderlinge tweedragt en gevegten; ’t zy
door zig van haaren Angel te bedienen tegenbladz-5°8».
Infekten o f Dieren, welke haar willen bena-
deelen o f tergen.. *
Haar Angel, hoe glad en effen, ook op het Ge™*r*
• j TA- ïykheid;. g e z ig t, is , aan de punt, met kleine Weerhaakjes
gewapend. Hier door gebeurt het,,
dat dezelve, wanneer de By hem ergens heeft
ingeftoken en te fcbielyk wil terugtrekken, o£'
door geweld daar toe genoodzaakt wordt,, ia
de Wond blyft fteeken, niet alleen-, maar
zelfs het Venynbiaasje, dat aan. zyn wortel is,,
met zig rukt, en dus het Infekt i daar vaa
beroofd, in ’t kort doet ftejven. In de Huid
van ’t Menfchelyke Lighaam gaat die Steek
vergezeld met roodheid, jeukt, ontfteeking,
pyn ea zwelling; waarfchynlyk door het Ve-
nyn, dat in de Wonde uitgeftort is, en tevens
door de verfcheuring der vafle deelen , o f ook
door het vreemde Lighaam, daar in nog z ittende,
veroorzaakt. Het za l, mooglyk,. hier
mede zy n , gélyk met de Brandenetelen; dat
naamelyk iemand, die fchielyk zyne Hand terugtrekt
, het allermèefte daar door gebrand
wordt :terwyl men, met voorzigtigheid de Bladen
daarvan tufichen Duim en Vinger aanvattende,
niets daar van te lyden heeft. Dit is
ï. DSEi, xu, stuk, Y 2. inb