V.
A fdeei.,
LXV.
H oofd.
stuk.
i, moeielyken W e g , alwaar zes Osfenl voor
,, myne Berlyn gefpannen waren. Ik flapte
3, ’er u it, en het geluk wilde dat een van de
3j kleine Bremfen, die in menigte op de Osfen
,, waren, de voorkeur gaf aan myne Huid,
„ gaande op myn Hand zitten. Ik voelde
, , aanftonds de Steek, doch de Pyn was’ niet
„ groot, en, al ware zy groot geweeft, ik
, , zou daarom eene gelegenheid niet verzuimd
,, hebben, zo gunftig als ik wenfchen kon,
, , om de werking van den Zuiger, in deeze
, , Vliegen, te befchouwen. Het Haair van
, , den lydzaamften en bezadigften Os zou my
, , niet toegelaaten hebben te zien, het gene
, , ik op myne Huid gewaar wierd. Een fterk
, , Vergrootglas hebbende en meefter zynde
„ om myne Hand in de bekwaamfte plaatling
, , te brengen, nam ik , op myn gemak, de
„ Brems waar, terwyl zy myn Bloed gretig
, , inzwolg. Haar Zuiger was niet langer dan
, , gewoonlyk , maar de Lippen derzelve, zeer
, , wyd van elkander in het voorfte gedeelte,
, , flooten aan den rand van de gemaakte
„ Wond, daar z y egter geheel buiten waren.
„ Het Bloed fcheen geenszins aan de Lippen
„ te komen, zelfs niet aan den rand van de
, , Wond. De Lippen fcheenen niet te die-
, , nen, dan om een vaften fleun te geeven aan
„ de Schuif waar uit de Lancetten voortkwa-
, , men, die het lighaam maakten van den
, , Zuiger. Misfchien dienden de Lippen,
33 daar-
„ daarenboven, om den omtrek te drukken V.
„ van de Wond, ten einde het Bloed daar uit ^xv**
, , te helpen komen. Een der groote wit-HooFD-
„ te Baardjes, een der Sprieten van de sïUK*
„ Tromp (* ) , kwam met haar end nu en dan
„ boven op den Zuiger, ftootende daar op
„ even gelyk de Chirurgyn met zyn Vingeren
„ fomtyds zagtelyk op de Vaten klopt in een
, , Aderlaating, om het Bloed rafter te doen uit-
„ loopen. Ondanks al myne oplettendheid,
„ kon ik den voortgang niet waarneemen van
, , den Zuiger, die door de Schuif grootendeels
,, voor myn Oog bedekt werdt gehouden:
„ maar de verdubbelingen van P yn , die ik van
„ oogenblik tot oogenblik gewaar wierd, ver-f
,, zekerden my , dat dezelve allengs dieper
,, indrong , alwaar de Lancetten meer en
, , meer werkten. Eindelyk, vier o f v y fM i-
„ nuuten verloopen zynde , zonder dat de
„ Brems my iet nieuws deedt voelen o f zien,
, , verzogt ik een Dame , die zig by my be-
, , vondt, het Beeft fchielyk weg te neemen,
,, terwyl ik ’er fteeds myn Oog op hield. Ik
„ tragtte de langte waar te neemen van het
„ gedeelte van ’t Werktuig , dat in myn
„ Vleefch gedrongen was geweeft , en hoe
des-
(* ) ö i t moeten die Crocsaigus zyn, waar van Geof froy
fpreekt, Welken hy des esfeces de grosfes lients blancbatres £j»
poinïïues noemt, ter wederzyde van den Zuiger, Snuit o f
Tromp der Bremlen , verfchillende van de Scheede, door welke
die gedekt wordt.
I. DEEL, XII. STUK.