V.
A fd eel ,
LV 1II.
H oofdstu
k.
„ Toen in de Kamer teruggekeerd zynde,
,, kwam hy ’er wederom uit, met de Byën
,, aan zyn Kin hangende, als een zeer deftige
, , Baard. Na dezelven aan het Gezelfchap,
, , dus, vertoond te hebben, bragt hyze bui-
„ ten op de Graslaan , tegenover het Raam
„ van zyne Lordfchap , alwaar onmiddelyk
„ een Tafel gezet werdt en gedekt met een
„ Tafellaken. Hy zette de Korf op den Ta-
, , fel en deedt ’er de Byën weder in kruipen.
„ Toen deedt hyze ’er weder uitkomen, en
„ in de Lugt zwermen, ftaande de Heeren en
„ Dames in ’t midden der Byën, zonder dat
, , iemand ’er door geftoken werdt. Hy deedt-
, , z e , altemaal, op den Tafel komen, en
„ namze op, by handen v o l, daar hy mede op
„ en neder fpeelde, als o f het Erwten waren:
„ doende haar, op zyn woord van bevel, in
, , de Korf kruipen. Omtrent te vyfUuren g§
3, namiddags deedt hy nieuwe Konften met de
3, drie Zwermen te gelyk, de eene aan zyn
, , Hoofd, de andere aan zyn Borft en de der-
, , de aan zyn Arm. Dus ging hy naar binnen
„ by zyne Lordfchap, die te zwak was om de
5, eerlte Proeven te komen zien, wordende de
, , Korven door één van de Knegts gedragen.
„ Hy ging weder in de Kamer , en kwam ’er
„ uit met Byën over zyn Hoofd, Aangezigt
„ en
middel van Rook, uit de Korf te jaagen, is egtet al lang bt-
kend en in gebtuik geweeft by de Byënhouders,
„ e n Oogen. Dus werdt h y , blind, voor v .
,, zyne Lordfchaps Raam gebragt. Toen ver- l v h l
,, zogt hy om een Paard, het welk met eenHootD-
|| Dekkleed gebragt werdt. Hy Reeg ’er o p , STUK*
„ met de Byën over zyn Hoofd en Aangezigt,
, behalve de Oogen; aan zyn Borft en Arm
„ hangende, met een Zweep in zyn regter-
„ hand. Het Paard werdt, door den Stal-
„ knegt, eenige maaien, voor het Raam van
„ zyne Lordfchap, heen en weer geleid: ver-
,, volgens nam hy den Toom in zyne hand,
, , en reedt rondom het Huis: daarna ’er afge-
„ fteegen, deedt hy de Byën op een Tafel fcruf-
„ pen; en beval haar weder inde Korf te gaan;
„ hetwelk zy aanftonds deeden. Dit alles gaf
„ groot genoegen aan den Graaf, de Graavin
„ en alle de aanweezende Perfoonen ” .
Behalve de tamme, die men in Korven wilde
houdt, zyn ’er, gelyk bekend is , verfcheide ien'
Soorten van Wilde- Byën. Onder deeze zyn
fommigen wegens haare Geflalte aanmerkelyk;
gelyk die, welke Sprieten heeft zo lang als ’t
L y f , uit aartige Ringetjes beftaande, en die
welke verfcheide haakige puntjes aan het Ag-
terlyf heeft. Eenige Soorten hebben eene vergulde
o f Koper-bronsagtige Kleur, ’t zy over
’ t geheele Lighaam o f aan het A gterlyf alleen.
Men vindt ’er ook, die de Wieken zwartagtig
en als gewolkt hebben, terwyl die, in de.mee-
fte anderen, helder en doorfchynende zyn.
Maar wel de grootfte byzonderheid beflaat in
1. Deel, XIJ, Stuk, V J de