V.
A fdeel
LV.
Hoofdstuk.
Kenmerken.
* Mufca
tripilis
Ralte van haar Lighaam , worden gekend en
* onderlcheiden.
Het allerzekerfie Kenmerk, vandelchneu-
mons o f Rupsdooders, is, dat de Wyfjes een
Angel hebben, die altoos buiten ’t Lighaam
uitffeekt, zynde als vervat in een Scheede,
die uit twee geutswyze Rukken, Van gelyke
langte als de Angel is, befiaat. D ew y l, nu,
in fommigen de Angel veel langer dan het L y f
i s , vertoont zig het Infekt dikwils als o f het
een Staart had van drie Draaden; weshalve de
Ouden ook een dergelyken naam * daaraan
gegeven hadden,of dien van tweedraadige Vlieg,
wanneer zig maar twee daar van vertoonden.
By een naauwkeurig onderzoek, evenwel,
bevindt men wel haast, dat dit geen Draaden,
noch ook Stekels zyn. Twee derzelven, die
voor een Scheede dienen, zyn Romp aan ’t
end, doorgaans zwart van Kleur, en, met het
Mikroskoop gezien, wat haairig : terwyl de
waare Angel, tuffchen beiden geplaatst, flyf,
fpits en een weinig dikker aan ’t end, van binnen
hol en Kaflanjebruin, glad is van oppervlakte.
Dat meer is , zy hebben haaren oor*
fprong onder aan het L y f , en de Angel ze lf
aan ’t uiterffe end: doch dewyl zulks niet in
alle de Soorten, en alleenlyk maar in de W y f jes
plaats heeft, moet men de andere Kenmerken
tot behulp neemen, om die van dit Ge-
flagt te kennen,
De byzondere figuur o f geflalte, inzonderheid
heid de langte en dunte van het Agterlyf en
die der Pooten, als ook de Angel, die van Ag- ^F°y-2L
teren zigtbaaris, moet dienen om de Wyfjes H ofd-
van zodanige Soorten, in welken deeze onge- 5TUK‘
wiekt voorkomen, te kennen en te onder-
fcheiden. Men vindt wel niet veel van de zo-
danigen, doch zy zyn ’e r , zo wel in Europa
als in andere Wereldsdeelen.
Nog eene zeldzaamheid, die in de Huishouding
van deeze Infekten plaats heeft, kan ik
niet onaangeroerd laaten. Z y taffen, naame-
ly k , niet alleen de Rupfen en dergelyke Maskers
aan, maar ook die der ongemeen kleine
Gall-Wespjes van de Wilgen en Eiken. Dit
kan fommigen aanleiding gegeven hebben, om
te denken, dat ’er Gall- Wespjes zyn , die op
andere Infekten aazen: dewyl menze met de
Wespjes van dit Geflagt in een zelfde Galletje
ziet huisveflen. Ondertuffchen is de eigen-
fchap van deeze kleine Djertjes, in dit geval,
zeer moeijelyk waar te neemen.
De meefie Ichneumons zyn zwart o f geel- Kleur,
agtig, doch men vindt ’er onder, die de Sprieten
half zwart half w it, de Pooten en het
L y f aartig gefprikkeld, o f de Wieken geban-
deerd hebben. Eenige Soorten overtreffen, in
haare kleinte, byna het allerfchoonfte van de.
kleuring der Infekten, dat de Indiën uitleveren.
Ik heb hier die ongemeen kleine Wespjes
, welke voortkomen uit de gladde Gallen
der Duinroozen , uit de Wormen der Vlie-
I. Deel. x ii , stuk. gen