V.
A fdeel,
L.X.
H oofdstu
k.
Naam.
9 Ferre
micas
Vcrfchii
van Sexe,
van deeze Infekten, in de ondergaande Ver-
fen, zeer fraay afgcfcbilderd ( * ) .
Ik zal de afleiding niet nafpooren van den
Nederduitfchen naam: de Latynfche Farmica,
daar men den Franfchen, Foitrmi 3 zekerlyk,
van gemaakt h e e ft, fchynt van het draagen
der zogenaamde Broodkruimelen * j afkomftig
te zyn. In 't Hëbreeufch werden zy Nemalim
genoemd, van een grondwoord, het welk fqy-
den o f affcheeren betekent, en dus was dit op
haar knaagende aart niet pntoepaffelyk. Dc
Griekfche naam is Miirmos, Murmex o f Murrnax
geweeft, In ’t Spaanfch noemt menze Hermi-
ga, in ’t Hoogduitfch Ameyfen, in ’t Engelfch
Hant, Emote en PiJJmire.
In de Samenleevihgen der Mieren, die pok
geer talryk zyn , vindt men ’er, zo wel als
onder de Byën, driederley; teweeten, Mannetjes,
W y fje s , en Werkluy zonder Kunne-
De twee eerden hebben Wieken, de laatften
niet, en zy krygen ’er nooit, fchpon verfchei-
de Natuurbefchryvers het tegendeel beweerd
hebben. De Mannetjes zyn de kleinften, ja
kleiner dan de Werk-Mieren, zo men verzekert,
en kenbaar aan de grootte van haare Oogen.
) Apparet certo tenuis fed lemita calle,
Qua nigrum Formica agmen trahit ordinë longo,
Feftinant alix, ut plenos populentur acervos ,
lila redit rapto gravida, atque e pondere fefla
Invitat löciam in prxdam, & iêfe ore falutant.
Pars condit Terrx, atque Hyemi male credit iniqux,
Emicat agmen agens, Segetique infertur abaftx.
gen. De Wyfjes zyn de grootften en ly v ig -^ ^
den van alle de Mieren, doch hebben de Oo- M x f *
„en zeer klein, De Werk-Mieren, eindelyk,HooFD-
die ongevleugeld zyn , hebben de Kaaken o f STüK*
Nypers allergroot!!:.
In de Mieren-Neften worden niet dan Werk-
Mieren gevonden en W y fje s , die ’ei* van tyd
tot tyd komen om Eijeren te leggen: terwyl
de Mannetjes herom vliegen, paarende nu en
dan met de W y fje s , doch nooit komende in
de algemeene Samenwooning. Dit zal , mnog-
lyk , zodanig Autheuren bedroogen hebben,
die, in de Mieren-Neften gewiekten vindende,
veel gr00ter dan de anderen., de Mannetjes
' voor grooter hielden daP de Werk-Mieren.
Men vindt nooit Mannetjes in het Ne ft , maar
zy zyn, gemakkelyk, tegen den avond, op
een Zomerfchen dag, waar te neemen, met de
Wyfjes gepaard in de Lugt zwccvcnde. Want
deeze laatften yoerenze, al vliegende, met
I zig , en men ftaat zeer verwonderd, dezely.cn
betrappende, te zien, dat men, ih plaats van
I één, ’er twee gevangen heeft, waar van het
eenc v y f o f zesmaal zo groot is aft het andere.
Hoe gemeen ook de Mieren z y n , is ’er E;ge„.
naauwlyks een M e k t, daar mep meer fabelenfchaPPen*
van verhaald heeft. De Ouden meenden er
eene fchranderheid en vooruitzigt in te yindsn,
daar het Mcnfchelyk Vern uft, als ’t ware ,
voor ftil moeft ftaan. Om niet te gewagen van
die genen, welken ’er eene kennis der Bouw-
I. Deel. Xli. Stuk. kunde,