AfdÊ-'l d°m’ niet meniSvuIdig- Haar oirfprong iSj
LXV. ’ toc nu onIangs 5 geheel onbekend ge weeft.
Hoofd- 3, Komen haar Maskers ook inde Koeijen-Drek
stuk. aj voort? O f mooglyk uit het Water : dewyl
} > men deeze Dieren overvloedigft aan de Rivie-
3j ren, Staande Wateren en Moerasfen vindt,’
„ doch men ontmoetze ookin de Veeweiden op
,s de Bergen” : zegt Doktor S c o po l i die voor
weinige Jaaren fchreef ( *) , en de Franfche
Autheur, G e o f f r o y , maakte daar omtrent
dergelyke gisfingen C f). Eindelyk is het de
G e e r gelukt, de verandering van onze ge-
woone Europifche Bremfen, volmaakt,- te
ontdekken C f) .
lering?311* ^ an den iaare J755 a f3 hadt die Heer, by-
na Jaarlyks, in April en M e y , op eene Weide,
in de Grond, lange, witte en wat geelag-
tige Maden, met eenen fpitfen K op, gevonden.
Zy geleeken zodanig naar de Katjes ,
waar uit de Schoenlappers voortkomen, dat
hy ze in ’ t eerft daar voor hield; doch hy
kreeg ’e r , eindelyk, een Brems uit. De Pop,
die met haar halve Lighaam buiten de Aarde
b ly ft, zegt hy, is doorgaans een Duim lang,
van dikte als de Made, doch korter; alzo de-
ze lv e , zig uitrekkende, wel anderhalf Duim
langu
i Zyiie Entomologie Carniolica is te Weenen, in ’t jaar
1763, uitgegeven.
( f ) Deszelfs Hift, abregêe des Inf.env. Paris, in ’t jaar 1762,
( 1) In de Stokfiolmfe Verhandelingen op’t jaar 176°* Hamb*
en Léipz, Anno 1762.
langte heeft, en de dikte, in ’t midden, van V.
byna een vierde Duims. LXV.
„ Onder de Bremfen, vervolgt de G e e r , Hoofd-
„ die by my tot Verandering gekomen zyn ,
£ bevonden zig twee Mannetjes, die men an-
j ,, ders zelden kan bekomen: want alle die de
„ Paarden vervolgden, welken ik gezien heb,
„ waren Wyfjes. Mooglyk beftaat het met
„ haar even als met de Muggen, onder wel-
I „ ken de Wyfjes alleen zig tragten te voeden
,, met het Bloed van Menfchen en Dieren,
j ,, Nimmermeer wordt men van een Mannetjes
! „ Mug geltoken. Ook hebben de W y fje s ,
,, tot aangroeijing der Eijeren, meer voedzel
S noodig. Behalve de Teeldeelen kan men ze
„ daar aan onderfcheiden, dat de Oogen van
„ elkander af liaan, die in de Mannetjes digt
„ tegen elkander aan gevoegd zyn, en de
s, Snuit is in deeze ook op ver naa zo v e e l,
! „ door de Baardjes, niet gedekt)’
De Geilalte van een Brems is als die van Ceftatte.^
eene buitengemeen groote Vlieg f . Zy heeft xcvm.
de Oogen groot, en,.,terwyl z y leeft, ten I£' IU
minften in veele Soorten, groen, o f gefcha-
keerd met groenagtig geele Streepen en bruin -
roode o f purperagtige Banden. Haar Agterlyf
is dik en breed: de Wieken zyn taamelyk
Iterk en zwaar geaderd: in eenige Soorten ook
fierlyk, met witte Vlakken en zwarte Banden
, getekend. Voor ’t overige is de Kleur
I. Deel. xii. stuk. dee