v .
A fd eel .
LVI.
HOOFDSTUK.
X.
Viatica.
Verwonderlyke.
het gene daar toe behoort: alles volgens de
Waarneemingen van den Heer Bergman.
De Wieken van deeze Wespzyn korter dan
het A g te r ly f, ’t welk een Steeltje heeft en
zwart is , met de randen der Ringen glinfteren-
de, indien men dezelven van den Kop fchuins
befchouwt. -
II. Het Agterlyf byna zonder Steeltje aan
het Borstftuk gevoegd zynde.
- ( I0) Bafterd- W esp , die zwart is, met de
Wieken bruin ; het Agterlyf van vooren
Roejikleurigfimet zwarte Gordels.
Deeze Soort wordt de Verwonderlyke genoemd
, wegens de bekwaamheid die zy heeft
en de ongemeene kragt, welke van haar geoe-
fend wordt, om haar Jong van onderhoud te
voorzien. Het is nu meer dan een Eeuw ge*
leeden, dat de vermaarde Ra y , in gezelfchap
met Doktor Willoughby , het wonderbaar
Vernuft van dit Infekt ontdekte. „ Den 22
„ Juny van ’t Jaar 1667 [fchryft hy] zag ik
„ één van de grootfte Wespen van dit Geflagt
„ (de Soort fchiet my thans niet te binnen)
55 een groene Rups, die driemaal grooter dan
„ z y zelve was, voortfleepen. Deeze Wesp,
» in
(10) Sphex ni'gra, Alis fufcis y Abdomine antice Ferrugi-
ne° , cingulis nigris. taun. Suec. 977. Amoin. Ac ad. m , pt
S30. Vefpa miracalofa. Raj. /»/. 354. N. 9, & Jun. 22.
ÏRISCH. Inf, II. T. i . f. 23.
„ in myn tegenwoordigheid en onder myn V.
» O og, ongevaar ter langte van een Roede, LV^
,, Engelfche Maat, dat is vyftien en een half Hoofd-
„ Voet ve r, gebragt hebbende, leid’ zy die
„ neder naby de opening van het Kanaal, dat
zy zig eerft in de Grond hadt uitgehold, en
3, vervolgens het kluitje Aarde, waar mede
3, die opening door haar was toegeftopt ge-
„ weeft , weggeruimd hebbende, daalde z y
„ eerft zelf in het Holletje, en, na een kort
„ "verblyf daar in , klom zy :er weder uit.
,, Toen de Rups, die -van haar nevens het
,, Gat was nedergelegd, aanvattende, voerde
3, zy die met zig in het Kanaal, en, dezelve
,, daar in gelaten hebbende, kwam zy terftond
,, alleen terug, en rolde eenige ronde Kluitjes
,, Aarde, het een na het andere, in het Hol-
„ letje. Daar op, met deVoorpooten fchraa-
„ pende, gelyk de Konynen en Honden doen,
,, wierp zy loiïe Aarde in het Gat. Dit werk
„ werdt beurtlings van haar, nu met Sto f,
,, dan met Kluitjes, agtervolgd, tot dat het
„ Kanaal t’eenemaal gevuld was. Ondertus-
, fchen ging zy z e lf fomwylen daar in, om
„ den Grond, gelyk het my toefcheen, neer
,, te drukken en vaft te maaken; vliegende
ook nu en dan eens op een daar naby ftaan-
, de Rynboom; misfchien om Harft van daar
te haaien, tot famenlyming van de Aarde,
„ en om grooter Hevigheid te geeven aan het
, , werk. Het Gat gevuld, en met de opper-
I, Deel XII. Stuk, „ V-iak