V.
Aï DEEL,
LVIIi.
H oofd
STUK.
hoorders, in een byzonder Vertoog befchrec-
ven heeft. Sommigen derzelven zyn wel zo,
zwart en ruiger zelfs dan de laatftgemelden,
en behooren derhalve tot de Hommels ; terwyl
anderen, pit het zelfde N e ft, vaal zyn en minder
ruig; komende, derhalve, meer met de
Honigbyën oyereen. Z y beminnen, gelyker-
wys de Houtboorders, de Muuren, die tegen
>c Zuiden liaan, aan welken men, op de Bui-
tenplaatfen in Vrankryk, dikwils Kley yindt,
die ’er als tegen aan gefmeeten en geplakt fchynt
te zyn, waar onder zy haare Nellen verbergen
, die uit een klein getal van Holletjes bellaan,
ieder een Eytje o f Wormpje bevattende, dat
van den Honig le e ft, die daar in is- opgezameld.
Als de Pop in een By veranderd en. dezelve
’er uitgeyloogen is, vindt men deeze
N e llen , uitwendig, met verfcheide Gaatjes
doorboord. Zulk een B y , die geheel zwart
is , hebbende aan ’t Borstlluk, en aan het Agter-
ly f b y ’t Gev/ric.ht, een rofle Wolligheid, heeft
G e o f f r o y omllreeks Parys waargenomen (*).
Door den Heer S c h a e f f e r is dit llag van Byën
o f Hommels, onder den naam van Maurerbk-
ne, dat is Muurbyën, befchreeven en afgc-
beeld ( f ) .
( * ) l ’ Abeille maçonne a Poils roux. Hiß, des Ivf, exv,
Paris. TOM. II. p. 4Ô9.
( t ) Abhanil. von laf II, Band.
LIX.
S8 S85S S8 S S S S S8 S S S 8$ S S<)a J * EÏ(.
, LIX. *
H O O F D S T U K . H£°T°F°;
Befchryving van 't Gellagt der M i e r e n , wier
Eigenfehappen breedvoerig ontvouwd, en wier by-
zondere Soorten, zo der Europifche, ah der U it -
leemfche, Oofl- en IVeftïndifche, omflandig aan-
geweezen worden. D e Mieren - Eij eren , ver-
heenkijk dus genaamd. Schadelijkheid en het
nuttig gebruik dat men van deeze Infekten kan
maaken.
D e Mieren zyn van ouds, zo in de gewyde alszmnebed.
in ongewyde Schriften , niet minder be-
rugt geweelt, dan de Byën. Haare nyverheid
of naarlligheid maakte ze tot een voorbeeld
aan hetwelke zig de Luiaard , volgens de Spreuken
van S a l o m o n , moell fpiegelen *.
fchoon de Waarneemingen, vanlaater Eeuwen,
getoond hebben,dat die wyze IConing niet wel
bnderrigt fchynt geweell te zyn , aangaande
het bedryf van deeze Infekten, waar door hy
zyn zeggen 'aandringt; zo blyft egter de werkzaamheid
der Mieren een zaak van verwondering.
H i e r o n y m u s kreeg daar door een indruk
van de ohgefchiktheid van het ledig gaan der
Geeltelyken in de Samenleeving, en P l i n i u s
verhaalt, dat men fomtyds, door haar geduu-
rig en llerk loopen, Steenen uitgelleeten heeft
gezien. P o n t a n u s heeft de arbeidzaamheid
I . DF.Fi x i i , s t u k , Y § van