Afdeel z *tten aan ^ec bqvenfte gedeelte,, en zyn ge-
'LXI. ‘ meenlyk Glasagtig dqorfchynende, gelyk eer,
Hoofd- dun blaadje Moskovifch Glas. Op de Wje.
s'Tuk '
: * ken ddr . Muggen wordt men eenige Schub-
betjes o f Pluimpjes gewaar , naar het Dons
der Kapellen gelykende , doch ; uitermaate
klein, en alleenlyk langs de Ribbetjesgeplaatft,
In de Ox el der Wieken is zeker Werktuigje
dat in alle die van deezen Rang gevonden
wordt, en in geene anderen: weshalve het tot
een onder fcheidend Kenmerk der Tweevleuge-
* liji.'icres ligen dient. Zy hebben Balanders * 1 die ge-
knodft zyn , agter ieder Wjek één, ondereen
Schubbetje, dat daar toe behqort; zegt Lus-
N./EUS.
f?trreften. Latynfch woord, door hem gebruikt,
wigrjes. betekent die Stokken met Lood aan ’t end,
met welken de Koordedanfers balanceeren J gelyk
men zegt; dat is, hun Lighaam in even-
wigt houden. ,, Het zyn kleine Roedjes (zegt
„ Reaumur, ) met het eene end op 1 Borst-
„ ftuk ingeplant, en wier andere end uitloopt
„ in een Hoofdje, dat in fommige Vliegen de
„ figuur van een Vergrootglaasje, in andere
V, byna die van een langwerpig Balletje, in an-
„ deren van een Lepeltje heeft. Het Hoofdje
„ is altoos groot naar het Steeltje te rekenen
,, en maakt dus als den Kop van een Hamer.
, , Swammerdam noemde ook het voorfte ge-
„ deelte een Hamer, en van dien naam zou
T „ ik my al zo lie f, als van dien van Onruft f j
bedienen. Sommige Autheuren hebben aan^f^
” geeze twee deelen den naam gegeven van LXi„ *
? Be^enwigtjes * , en zig verbeeld, dat zy H oofd-
” eentgermaate met de Balanceer-Stokken der^t,Tui‘*
” Koordedanferen overeenkwamen! De Vhe-
„ gen houden, wel is waar, dikwils deeze
15 Werktuigjes byna evenwydig aan de Wieken,
en beweegenze met groote vlugheid:
W maar het Tegenwigtje is zo klein by de
” zwaarte van ’t Lighaam te vergelyken, en
” by de uitgeftrektheid der Wieken , dat ik
niet zie, hoe dezelven tot dat einde zouden
” kunnen firekken. Dit Lighaamsdeel zal ze-
,, kerlyk zyn gebruik hebben, doch het is be-
” ter ■ edelmoediglyk te erkennen , dat wy
,, daar van onkundig zyn, dan er iets aan
„ toe te fchryven, ’c welk met deszelfs
,, kleinheid onbeftaanbaar is. Ik heb Vliegen
,, gezien, die dezelven by herhaaling, doch
„ vry langzaam , bewoogen ; terwyl door
„ haar Suiker ingezoogen werdt met haar
,, Snuitje.
„ De Balanciers van de Muggen zyn digt
„ aan de inplanting der Wieken, en zeer ge-
„ makkelyk om te zien: die van verfcheide
„ andere Vliegen zyn een weinig meer ver-
„ borgen , en niet juilt op even de zelfde
„ Standplaats: veele Vliegen met een kort
„ Lyf, gelyk die blaauwe welke men Vleefch-
„ vreeters noemt, hebben de Onruiten, we-
„ derzyds, taamelyk digt aan % agterfte van
I. Deel. XII. Stuk.. B b 4 j» Bet