V.
A fdeel.
LV.
Hoofdstuk.
woont in
Rupien,
* Zie ’t
XI. STUK
hl. 48.
ïn Pop-
ïen ,
geen genoegzaam voedzel in de Rups kunnen
vinden, om daar in tot den tyd' der Verandering
toe te leeven, en haare volwaffenheid te
bereiken.
De Rups, nu, loopt en eet met dit gebroed-
zel in haar L y f , als naar gewoonte. Men
kan in *t eerst niet befpeuren , dat haar iets
deert; niettegenftaande z y mooglyk dertig o f
veertig Wormpjes by haar draagt, die zig vro-
lyk maaken, met hunne Huiswaärdin uit te
mergelen. Ook zyn het de Ingewanden van
de Rups niet, die door deeze ongenood inge-
iloopen Gallen worden aangetast: zy vertee-
ren alleenlyk die Vetagtige zelfftandigheid,
welke een zo groot gedeelte van de Rups uitmaakt
, en niet eigentlyk fchynt te dienen tot
haar Leven *. Het is ► niet., dan na een aanmer-
kelyk tydverloop , dat de Rups bezwaard
fchynt te zyn met haare Gallen ; dat zy kragt-
o f lulleloos wordt, en dan duurt het niet
lan g , o f de Maden, haar-volwaiïenheid bereikt
hebbende, booren door de Huid heen,
om ieder zig een Tonnetje te fpinnen, tot
de Verandering. Op deeze geweldige behandeling
beweegt de Rups zig traaglyk, en, de-
wyl het gene haar, om een volmaakt Infekt te
worden, noodig was, verteerd is, Herft zy
wel dra, als een onnut Schepzel zynde tot de
Voortteeling.
Andere Rupfen, fchoon met dergelyke Maden
o f derzelver Eytjes uit o f inwendig, beze
t;
z e t ; doch dermaate niet uitgeput zynde, ver- V.
anderen niettemin in Poppen, maar waar uit
men, na verloop van eenige Dagen, in plaats Hoofd-
van Kapellen, de Wormpjes der Sluipwes- STUK* ,
pen op dergelyke manier ziet voortkomen, en
dus de natuurlyke Verandering van de Pop te
leur Hellen. Men vindt ’er ook, die binnen in
de Pop de Gellaltewilfeling ondergaan, en ’er
dari uitkomen in haar volmaakte Staat; het
wélk weleer fommige Waarneemers, die meenden
dat zulk een Sluipwesp het natuurlyk ^
voortbrengzel ware van de Rups, bedroogcn
heeft.
Onder de Sluipwespen vindt men ’er vanetl E
wonderbaare kleinte. Ik wil nu niet fpreeken der infckten.
van die, welker Maden, op dergelyke manier,
in de Schild - en Plantluizen * , en wie weet
in hoe veel kleinere Infekten, huisveflen. Ik &g*iTj».
heb de zodanigen op ’t oog, die een E y tje le g -^ "
gen binnen de Eytjes van Kapellen, die doorgaans
zeer klein z y n ; waar in het Wormpje
al het voedzel vindt, dat het tot zyne aan*
groeijinge behoeft; waar in het zelfs de Verandering
ondergaat, en ’er niet uitkomt dan in
zyne Staat van volmaaktheid. Dus hebben
fommigen uit de Eytjes der Kapellen, in plaats
van de Rupsjes, die men’er uit verwagtte,
Wespjes zien voortkomen: het welk een Ver-
fchynzel was, voor de naauwkeurigheid der
Waarneemeren van onze Eeuw bewaard.
1. Deel. XII. Stuk. ' M 4 De