V. gaande Geflagt, welke het Agterlyf met een
^ L V IL* Buisïe aan Bet Bol'stB:u^ gehecht hebben. Zo«
H oofd- danigen zyn ’er onder de Rupsdooders o o k vee-
stuk. len: doch in dezelven is dit Buisje zelden zo
lang als in fommigen van deeze Bafterd-Wespen
, daar het een Steeltje uitmaakt, fomtyds
langer dan het Agterlyf. Dewyl haarLyf van
VOoren dikwils dun en geel, van-agteren.rond
en breed is en zw ar t, zo maakt dit een gedaante,
die aanleiding heeft gegeven, om de
genen, welke dus gefield z y n , Zak-Wespen te
tytelen. In andere en wel de meefle Soorten
van dit Geflagt, is dit Buisje, even als in de
gemelde groote Weflindifche, zo kort, dat
men ’t naauwlyks een Steeltje kan noemen;
hoewel z y , in andere opzigten, met deeerfle
Soorten overeenkomflig zyn.
Kleur. In dit Geflagt vindt men een grooter ver-
fcheidenheid van Kleuren, wat het algemeen
betreft, dan in het voorgaande, en, fchoon de
meeflen zwart z y n , hebben zy doch veelal
eenig rood o f geel, dat haar doet uitmunten,
en de Wieken praaien, in eenigen, met een
fchoonen weerfchyn. Indien men, in ’t by-
zonder, agt geeft op de genen, welke Goud-
Wespjes genoemd worden, zal men bevinden,
dat ’er die naam, niet oneigen, aan gegeven
is , en dat derzelver Schoonheid, wegens
de grootte , nog meer doorflraak, dan
die der byfler kleine Rupsdoodertjes, voorgemeld.
De
De Bafterd - Wespen hebben , gelykerwys
alle de andere Wespen, een Bek met N y p e i - s i ^ 1"
zonder blykbaaren Zuiger, en vlak leggende Hoofd.
Wieken: doch,het gene haar van de eigently-
, Tïr . _ ö : Kenmerke
Wespen , die in t volgende Geflagt ko-ken.
men, verfchillen doet, is , dat haare Wieken
niet geplooid zyn , in geen van beide Sexen.
Omze van dè Rupsdooders o f Ichneumons te
onderfcheiden, moet men letten op den Angel,
die in haar niet buiten ’t Lighaam uitfleekt,
maar ingetrokken en uitgefloken kan worden,
als in de eigentlyke Wespen. Men kanze'van
de Mannetjes van ’t voorgaande Geflagt, derh
alve, naauwlyks, onderfcheiden, dan dooide
Levensmanier, welke van die der Rupsdoo-
deren merkelyk verfchillende i s , gelyk w y
reeds gezien hebben : aangezien het Jong o f
Masker niet .in leevende Infekten, maar in
Holen woont, waar in het Aas voor hetzelve
door de Wesp is opgeftapeld en als levendig
met het E y begraven»
yyfentwintig Soorten heeft L innzeus opge-sooiten.
tekend in dit Geflagt, waar onder agt Uit-
heemfche : zo dat ’er zeventien in Sweeden en
andere deelen van Europa waargenomen zyn.
De eerfle afdeeling heeft negen, de laatfle
zeftien Soorten; als volgt.
I. Het Agterlyf met een lang Steeltje aan
het Borstfluk gehecht.
I , Deel. XII. s t o k . P 4 1