V. De menigte, wederom, van Sluipwespjes,
ArLDf L- die ’er uit één Infekt o f deszelfs Masker voort-
Hoofd. komen , maakt dat z y , noodwendig, zeer
STÜK' klein moeten zyn. Men heeft’er twee-ofdrie-
netjes.11" honderd, en meer geteld, die in een enkele
Pop waren uitgebroed. Die buiten de Rups
veranderen, maaken een Spinzeltje o f Tonnetje,
dat langwerpig Eyrond is, en van de
zodanigen worden fomtyds een groote menigte
by elkander te famen gehoopt, tol? zekere
bolletjes als van-Katoen, o f nevens elkander
geplaatst, in een geregelde orde , gelykerwys
de huisjes der Byën-Poppen, in de Honigraa-
ten. De groote Soorten van Sluipwespen, in
tegendeel, wier Maskers meer eenzaam in de
Rupfen woonen, maaken ook afgezonderde
Spinzels. Verfch gefponnen zynde., vindt
men die Tonnetjes geheel wit; doch weinig
xyds daarna zyn dezelven fierlyk gebandeerd
met bruine dwarsRreepen. Het Wormpje,
naamelyk, verRerkt zyn Spinzel, hier en daar,
met dikker Draaden van witte Zyde; waarop
het bruine Vogt, dat hetzelve, na de vol -
tooijing van zyn Tonnetje, uitgeeft, de dunnere
tusfchenwydten dus koleurt. Daar zyn
ook groote Soorten, die geen Spinzel maaken;
dewyl zy binnen in de Rups, o f in de Pop,
de Verandering ondergaan, wier Huid haar
dan tot een Tonnetje verfirekt.
r>e Pop De Poppen zyn week, wkagtig van Kiemen
vertoonen,zo wel als die der H out-Wespen,
pen, alle de uitwendige Lighaamsdeelen van 'V*
het volmaakte Infekt, dat ’er uit voort moet Ly.EL"
komen. Sommigen der genen , die in Tonnet-HooFD-
jes beflooten zyn, hebben de zonderlinge ei- STüK*
genfchap van deeze Tonnetjes te doen fprin-
gen. Wanneer men dezelven op zyn Hand o f
op een Tafel legt,- Raat men verwonderd, van
haar al huppelende zig te zien beweegen. Men
begrypt ligtelyk, dat hetzelfde vermogen,
’t welk eenige bloote Poppen dergelyke fpron.
gen kan doen maaken, ook daar toe in Raat is
in deeze, die waarfchynlyk door de uitrekking
en inkrimping van haar Tonnetje hier in gehol- «
pen worden.
De volmaakte Infekten van dit Geflagt zynGtóaite.
meest kenbaar aan de figuur van haar Agter-
l y f , dat niet, gelyk in de Blad- en Hout-Wespen,
byna overal even breed o f rolrondag tig
i s , maar aan de beide enden zeer dun uitloopt,
ten minfte aan het voorRe; zo dat het Agter-
ly f als met een puntje aan het Borscfluk fchynt
gehecht te zyn. De Sprieten hebben zy doorgaans
lang en Draadagtig, ’t welk dienen kan,
om ze van de eigentlyke Wespen te onder -
fcheiden. Plet Agterlyf heeft, in veelen, ook
een byzondere gehalte, zynde op zyde plat en
tevens krom, zo dat het eenigermaate naar
een Sikkel o f Snoeimes ge lyk t: maar de ver-
baazende kleinheid van fommigen maakt, dat
zy meer door haare huisvefting in Rupfen en
Poppen o f andere Infekten, als door de ge-
I, Deel. xii» stuk. M 5 Ral.