V.
A fdeel.
X l v i i i .
H oofdstuk.
D e E y tje s .
van Exkrementengelykende: weshalve men het,
met reden, Stinken je kan noemen. Hoe het den
Latynfchen bynaam gelgeegen heeft; daar-de
Kleur, o v e r ’t geheel, groenagtig is; kan ik
naauwlyks begrypen.
De plaatzing der Eytjes maakt geen der minste
byzonderheden uit van dit Land juffertje.
Men zou dezelven, wanneer menze onverhoeds
op de Bladen van den Vlierboom f o f ook van
de Roozeboomen, ontmoet, veeleer voor een
foort van Mos o f Schimmel houden, dan‘voor
het gene z y inderdaad zyn. W an t, even ge-
lyk de Zaadhuisjes , daar van , op Steeltjes
ftaan, zo zyn ook deeze Eytjes geplaatst op
de Bladen, en hebben ieder een lang Steeltje,
dunner dan een Haair van ’t Hoofd. Het Eyt-
je , naamelyk, dat ovaal, zeer klein en wit
is , komt uit het agterfte van het Infekt voort
in een foort van Gom o f L ym , welke vloeibaar
is , en, onder’t opligten van de L e g , ver-
fty ft, zo dat het de figuur krygt van een Steelt-
•je. Men vindt ’e r , dikwils, verfcheidene by
elkander, die alsdan een klein Bouquetje maa-
ken, en zig dus niet onaartig vertoonen (*3.
O )
Zeker Geleerde heeft, in de Verzameling van de Kei-
zerlyke Akademie der Natuur-Onderzoekeren (Dec, 3. *Ann.
7,8. Objerv. 139. p. 258.} Bladen van den Vlierboom doen
afbeelden, als beladen zynde met kleine zeer zonderlinge
Blotnmeijes, die ’er op gegroeid waren , en wier
oorfprcng hem zeer moeielyk voorkwam te veiklaaren.
*De Heer Reaumur merkt aan, dat deeze Eytjes , der Plant-
luizen-Leeuwen, fomtyds van boven open worden gevonden,
(2 ) Gaasvlieg, die groen en zwartbont is, met^ V.
de Wieken Glasagtig Netswyze geaderd en XLVIIL
pevlakt. Hoofd-
° sTUK,
Een tweede Sport van Plafitluizen-Leeuwen, chr™yu
die de Heer Reaumur waarnam, v e r f c h i ld e ooua-
niet van de eerften, dan daar in, dat zy geen°°S‘
Haair-Kwastjes op de zyden hadden, noch iets
geel- o f roodagtigs, zynde meest graauw. Z y
fponnen, opdergelyke manier, een rond Tonnetje,
en de roodagtige Kleur, benevens de
bruine Vlakjes op de voorfte Wieken, zo wel
als het geelagtige op de agterften, deedt Roe-
sel denken, dat bet wel even ’t zelfde Infekt
kon zyn , als het' gene hy in Fig. 3. hadt afge-
beeld. Het fchynt my to e , dat Dokter Sco-
poLi reden heeft om te twyfelen, o f niet de
Stinkvlieg van Frisch veeleer tot de voorgaande
Soort behoore. W a t hier van zy., ’t is zeker,
den, en alsdan niet kwaalyk naar Blommetjes gelyken: zo
dat dit een genoegzaame opheldering geeft aan die Hifto -
rie, en aantoon t , dat men niet te fchielyk moet overgaau
tot het onderftellen van tegennatuuilyke Wonderen. Zo
is. het ook met die, welke de Heer Pistorius aan een Kers
gegroeid heeft waargenomen en afgebeeld, (<Act. Phyjtca■
Mcd, Tom. II. Ann. 1730, Óbf 17. Tab. 11.J en waar uit
hy kleine Diertjes hadt zien voortkomen, die ftierven toen
de Kers verdroogde: want, hadden zyPlantluizen tot hun
Aas kunnen bekomen, zy zouden wel langer geleefd heb-
ben: zo dat daar in ook geen Wonder fteekt. Mem, fur let
Jnf. Tom. III. 3, Partie.
(2) Hcmtrobiüs viridi nigroque varius, Alis hyalinis ma*
culatis reticulatis. Faun, Suec. 73 a. FRISCH. i nf . IV. p. 40.
T. 23. Reaum. inf. in . t . 3, f, 14, i s , 16, Roes.
III. p. 126. T. 21. f. 3.
I. Deel, x il. Stuk. F 2