* „ bekleedzel, dat van eene Zyde gemaakt is,
welke dezelfde Kleur heeft als diederTon-
Hoopd- , , netjes. Dit bekleedzel wordt door de
stuk. Wormpjes z e lf gefponnen: want ieder
33 Wormpje geeft, voor dat het aan het vor-
„ men van zyn Tonnetje begint, veele ver-
, , ftrooide flappe Draaden u it, die alle te fa-
3> men een overtrekzel van Zyde maaken, in
„ welks midden de Tonnetjes geplaatft zyn.
„ De Heer d e R e a u m u r heeft zulks, by ge-
, , legenheid van de Wormen, die in defchoo-
„ ne Kool-Rupfen leeven, in ’t breede vèr-
, , klaard. Ik meen dat onze Wormpjes van
, , de zelfde Soort z y n , als d ie : want de Ton-
, , netjes komen in figuur en kleur overeen
' lxv. (65) Rupsdooder , die zwart is met getakte
F‘nuieer‘ Sprieten.
Hertshoomige.
De onderhuidfe Rupsjes van de Bladen, welken
de Heer R e a u m u r Mineurs, dat i s Loop-
graavers noemt, zyn , gelyk wy hier voorgezien
hebben , niet voor de aanranding van
Sluipwespjes bevryd. De Heer d e G e e r verbeeldt
z i g , dat deeze W e sp je s , door het
Opperhuidje van het Blad heen, met, haaren
Angel de Eytjes in deeze Rupsjes brengen, en
dit gaf hem aanleiding tot aartige bedenkingen,
i : Hoe z y kunnen weeten, dat 'er in het Blad
zulk
(65) Ichntumn ater, Antennis ramofis. de Geer. In/. I.
T. XXXV. f» 1-7. AH. S toe kb. 1740. p, 464, X. 1. f, 4.6,
zulk éen Rupsje z itte , het welk bekwaam is
tot voedzel Voor haaf Jong. 2: Hoe zy wee- F” yEI"
ten, dat ieder Rupsje alleenlyk voedzel ver- H oofd*
fehaffen kan aan één Wespen-Wormpje.STUK*
3 : Waar uit het haar blyke , dat zulk een
Rupsje niet reeds door éen ander Wespje is
bezet geraakt met zulk een ËytjeP
Deeze aanmerkingen kwamen zyn Ed. voor,
in het onderzoek van de Wormpjes, die daar
Aas vinden in de Onderhuidfe Rupsjes der Ei-
ken-bladen. Een fchrapje kan naaüwlyks zo
fyn en klein met Pen en Inkt op Papier gemaakt
worden, dat niet gröoter z y dan de na-
tuurlyke grootte is van deeze Wormpjes. Het
Vergrootglas toonde hem, dat zy van vooren
dik, van agteren dun, en zonder Pooten, als
Maden zyn , en haar Popje vertoont duidelyk
de uitwendige Lighaamsdeelen van het Wespje
, dat ook byna onzigtbaar klein is , en daarom
niet minder aanzienlyk. Deszelfs Kleur is
zwartagtig bruin, maar, als men het in de
Zonnefchyn houdt, fchittert op het L y f , inzonderheid
op de Wieken, de fchoonfte ver-
fcheidenheid van Kleuren.
Het aanmerkélykfte van dit Wespje zyn des-der Lin-
zelfs Sprieten, welken zyn Ed. daar aan,dsn*
takkiger en fierlyker dan de fchoonfte Hertshoornen
, waarnam. Dit doet my denken om
die Wespjes, welken de Heer G e o f f r o y , wegens
deeze byzonderheid alleen, van de Gall-
Weepjes afgefcheiden, en ’er een byzonder
I- DEEL. XII. STUK. Ge