56 Bêschryving vak
V. gelykende, zittende in een Kokertje van brok-
XLVIlJes Stroo o f Hout famengefteld, en met Draa-
Hoofd- den aan malkander gehecht, door middel van
s ü*‘ welken het in ’t Water dreef, wordende gretig
van de Forellen verflonden, en van de Hengelaars
ook tot Aas gebruikt. Dit komt, vry
w e l, met de Eigenfchappen van onze Water-
Uiltjes overeen. In ’t Hoogduitfch noemt
menze fomtyds ook wel Frublings- , dat is
Voorjaars - Vliegen.
Hec De Maskers van deeze Infekten gelyken ee-
n. xciv, nigermaate naar die der Libellen. Z y zyn,
fig 4' naamelyk , lang van L y f , en beftaan uit ver-
fcheide Ringen o f Leden, met een Hoornagti,
gen Kop, digt agter welken z y , aan het Borst-
ftuk , zes Pooten hebben. De Kop is gewapend
met twee fterke Nypers, die breed zyn
aan het end, daar z y elkander raaken, en tot
fnyden zeer bekwaam. De Bek is geplaatst in de
holligheid van een foort van Hoornagtigen
Helm , wiens bovenfte gedeelte de Bovenlip
formeert, terwyl het onderfte gedeelte uit
drie deelen fam enge fie ld is , die de figuur hebben
van omgekeerde Kegeltjes, byna gelyker-
wys dit in de Rupfen plaats heeft. Ook is dit
Infekt meteenSpingaatje o f Spintuig voorzien,
daar het gebruik van maakt om de Draaden te
fpinnen, met welken het zyn Kokertje famen-
hecht en van binnen bekleedt.
Agter den Kop telt men twaalf Ringen o f
Leden, waarvan de drie eerften het Borstftuk
uitde
W a t e r - U i l t j e s . 57
uitmaaken. Van de Pooten zyn de twee voor-
ften, aan den eerften Ring, de kleinften, en de XLVI1.
twee agterften, aan den derden Ring, de groot-Hoofd -
ften o f langften. De twee voorfte Ringen zyn
Hoornagtig van zelfftandigheid, doch de derde
niet. Deeze is geelagtig en met bruine Vlakjes
geftippeld. De volgende is , bovendien, aan-
merkelyk door drie Knobbeltjes o f Tepeltjes,
welken men ’er aan waarneemt, en wier g e bruik
moeielyk is te bepaalen.. De volgende
Ringen verfchillen , in gedaante, weinig.
Zy hebben ieder, op zyde, een bosje van wit
Haair, hetwelk fierlyke Aigretten maakt, die
eenigzins gelyken naar de Kieuwen der Vis-
fchen. Buiten en behalve deeze Draaden, heeft
het Infekt eenige Haairen , inzonderheid aan
den Kop en Staart. De laatfte Ring, o f het
laatfte L id , isopmerkelykwegens twee Hoornig
tige , zeer fterke Haakjes, welken het Infekt
dienen om zig vast te haaken en te hechten
aan zyne Scheede.
R e a u m u r betrekt deeze Uiltjes tot deoe Koket
Water-Motten, gelyk hy de Maskers noemt, en, Sc);eCde.
inderdaad , deeze gelykenis is niet ver gezogt. s.
Zy woonen, naamelyk, in een Koker ofSchee-
de , gelykerwys de Motten, en deeze Scheede
, van Spinzel o f Zyde , die het Masker ge-
fponnen heeft, gemaakt, is rondom met brokjes
H ou t, Riet, Gras, ja ook met Zandkorrels
en Schulpjes o f Slakhoorntjes bekleed.
Deeze Stoffen, waarvan de meesten ligter dan
ï4 deel. xn. stuk, D y het
1