Afdee ^ ’et ze^en vindt men in de Weiden een
LV. * Soort van balletjes als van Z yd e , die wit zyn,
H oo fd - omtrent een Duim lang, van figuur als een
> *
STUK,
Duiven-Ey , zittende aan de Steelen van het
Gras o f andere Kruiden. Z y gelyken, op 't
eerfte aanzien, naar het Tonpetje van eenige
Rups; maar, als menze opent, wordt, men
gewaar, dat het een verzameling is van kleine
Tonnetjes, die in een bekleedzel van Zyde
zyn befiooten. Alle deeze Tonnetjes zyn ge-
fponnen door.de Maskertjes van kleine Sluipwesp]
es , die in een Rups tot haare yplwaflen-
heid zyn ’ gekomen. F risch heeft aangemerkt
j, dat het buiten fte bekleedzel niet door
deeze Maskertjes, maar door de Rups ze lv e ,
na dat ’er de Wormpjes uitgekroopen zyn , om
dezelven heen gefpbnnen wordt; doch pit de
afbeelding van Reaümur, en derzelver verr
klaaring, fchynt het tegendeel te blyken.
Deeze Infekten, die men, om de gezegde
reden, in ’tFranfch Katoen-Vliegjes * noemt,
zyn , gelyk de voorjgen , zeer klein, zwart
van Kleur, met de Sprieten ten minfte zo lang
als het L y f ; de Wieken doorfchynende, en
kruislings over elkander leggende, met een
bruine Stip aan den rand; de Pooten vaal en
zwart gebandeerd. Aan het end van 't Agter-
l y f , in de W y fje s , ziet men drie kleine kort?
Stekeltjes, buiten twyfel den Angel bevattende,
die haar tot Exjerlegging dient.
Katoett-
iicgjcs.
Mouckes
<ff Caton
i m
f164) Rupsdooder, die zwart zx, met de Pon- V.
,te n geel> . Afdeel. . .. j y
Deeze Soort komt gemeenlyk voort uit dc
Kool-RupS der groote Witjes. Die Rups, LXIV.
jiaamelyk, met de Eytjes daar van bezet ge- Glo™r*-
weeft zynde, en zig tot de Verandering bynaGeei-
gereed bevindende, komen uit haar L y f v e e lWoUisc*
zodanige Wormpjes te voorfchyn, welke daar
in volgroeid waren. Ieder van dezelven fpint
zig alsdan een Tonnetje, niet w it, maar geel,
en veelen derzelven, nevens elkander gevoegd,
maaken een ander flag van Balletjes, die zig
als van geele Katoen o f Zyde vertponen; maar
deeze Balletjes zyn niet regelmaatig vap figuur,
en niet bedekt met een bekleedzel van Z yd e ;
zegt G e o f f r o y ( * ) , De Wespjes, daar uit
voortkomende, hebben ook .naauwlyks de
grootte van een Vloo.
De Heer d e G e e r maakt gewag van zekere
Wormpjes, welke in het L y f der Rupfen van
het Duitfche Witje voortgeteeld waren, zynde
ongevaar twee Lynen lang. ,, Deeze fpin- •
„ nen (zegt zyn E d .) , kleine Ovaale Ton-
„ netjes, die fchoon Citroengeel zyn, welke
„ zy nevens elkander plaatzen , en die men
,, alle te famen bedekt vindt met een algemeen
„ bef64)
Ichueuraon nlger, Pedibus flavis. Faun. Snee. 9 j2.
GOED. /»ƒ. I. p. 59. N. II. Re^uaj. In/. II, T. 33. f. a*
7 , 8. MER. Europ. T. 48. De Geer. In/ 260, 254,
ja . Roes. Inf. II. Vefp, T. 3.
(* ) Hifi. dis In/ inv. Paris, Tom. II, p, 32a,
J, Deel. XII. Stvk. O 5