48 B e s c h r y v i n g v a n
y . welke S w a m m e r d a m zo uitvoerig be-
AXIVI ’ fchryft, noch by onzen Autheur, noch by an-
H oofd- deren, gemeld worde: waar uit het wel zou
stuk. fchyneii, dat dezelve byzonder eigen was aan
den Grond van ons Waterig Gewest. Men
vindt het alle Jaaren, zegt h y , over de oppervlakte
van den Ryn, Maas, W a a l, Lek en
Y s fe l, omtrent de Feesten van St. Olof en
St. Jan, gemeenlyk drie Dagen agtereen,
vliegen. Door C l u t iu s wordt aangemerkt,
dat deze Diertjes te Aarnhem, Zutphen, by
Utrecht aan de Vaart, te Rotterdam, en op
andere plaatfen meer, gevonden worden. Myn
Vriend, van Utrecht, evenwel, fchryft m y ,
dat die Soort aldaar zeldzaam is. In Mey van
’t jaar 1765, hadt dezelve z ig , op een warmen
Avond Hond, in zulk een menigte buiten
die Stad, over de Leidfche Vaart en eenige
daar in uitloopende Graften, vertoond, dat
het een zonderling .verfchynzel maakte; het
welk veele Oude Luiden betuigden, nimmermeer
gezien te hebben.
G r o o t Voor ettelyke Jaaren heb ik eens een geheele
PLHxciv D ° ° s met gedroogde Haften gekogt, onder
iig.2. 'welken, verward door elkander leggende, en
tot myn leedweezen meest befchadigd o f vergaan
zynde, ik thans nog eenigen genoegzaam
in Raat bevonden heb, om een Afbeelding te
maaken van deeze, elders zo onbekende ,groote
Soort van Haft. Zy overtreft die, welke G e-
o f f r o y de grootfte omftreeks Parysnoemt,
1 in
in langte van het L y f , dat met den Kop nage-. ^ 'F L
noeg een Rynlandfchen Duim haalt, gelyker- xLVI.
wysdie van Sw a m m e r d a m , en de Staarten ,Hoofd-
nog daarenboven, omtrent drie vierdenDuims
lang heeft. Van de Epbemera Gemmata, welke
Doótor S c o p o l i aan de Waterleidingen der
Idriafche Mynen gevonden heeft, verfchilt zy
hier door ook grootelyks : want die was maar
ruim een half Duim lang. Allernaaft zou ’e r ,
in Geltalte, die fchynen by te komen, welke
G e o f f r o y heeft opgegeven, onder den
naam van Geel Haft, met de WiekenNetswyze wit
en de Staart twee - Borftelig : doch dat was maar
een derde Duims lang. Hy vergelykt evenwel
daar mede die Soort van L in n t e u s , welke den
zonderlingen naam voert van Twee- Oogig. Haft.
Ons groote witte H aft, in Fig. 2 , op PI. wit Haft,
XCIV'. afgetekend, komt, in verfcheide op-
zigten, met de gemelde Soort overeen, die aldus
befchreeven wordt (* ) . De Kop is zeer klein.
„ met twee Linsvormige , verhevene geele
„ Knobbeltjes; doorfehynende, veel grooter dan
„ de Oogen, en op dezelven leggende. Het
,, Borstftuk is famengedrukt, van boven Wol-
,, kig : het Agterlyf Cylindrifch, wit door-
,, fchynende, met de agterfte Leedjes bruin-
, , agtig. De Staart heeft tweeregte Borftels,
„ tweemaal zo lang als ’t L y f , die wit zyn :
,, waar tusfehen twee zeer korte kromme Bor-
, , Relt-.
O ) Ffimt. Stee. E d . I I . p . 3 7 ó .