V.
A fd eel ,
XLV.
Hoofdstuk.
Verfchil
de i Mas»
keten.
,, legen was, beftaande in een vry ruimPeers-
,, wys’ Zakje , aan welks bodem een Kanaal
, , begint, dat in ’t eerst naauw is , maar ver-
„ volgens wyder wordt, en tot den Aars toe
, voortloopt. Aan beide zyden van deeze In-
,, gewanden vertoonde zig een zeer fyn Vaat-
„ je , met een witagtig Vogt daarin : welke
„ beide Vaatjes., onder de Maag, famenliepen
„ in een klein Lighaampje. Zy gaven, weder-
, , zyds, Haairswys’ dunne Buisjes uit, naarde
, , andere deelen des Lighaams. Ageer de ge-
, , melde Ingewanden zag ik de Lugtkanaalen,
, , die, zydelings van de Ringen van’t A gterlyf
„ afkomende , in een ruime Buis uitliepen.,
, , welke in de Borst begon en in de Staart ein-
, , digde. Daar uit, onderftel ik , dat die Lugt -
,, blaasjes voortkomen, welke de Maskers der
, , Libellen , gelyk boven gemeld is , dikwils
, , met kragt uitfehieten. Deeze Kanaalen wa-
„ ren by de opening van zulk een, dat ik le-
„ vendig open fneed , vol L u g t, en ik vond
„ de Maag opgevuld met v'ersch ingezwolgen
, , Voedzel.”
„ In geftalte niet alleen, maar ook in groot-
, , t e , zyn deeze Maskers verfchillende. Zo.
„ danige Juffers , die men gemeenlyk Puiste-
byters o f Rombouten noemt, met een zeer
„ lang en fpilrond A g te r ly f, komen uit de
■ grootfte Maskers vo o r t, waarvan veelen
„ wel de langte bereiken van anderhalf Duim.
„ De Maskers van de genen wier L y f kort,
,, breed
j j g j w t e g i l t o
breed en platagtig i s , zyn niet boven e e n ^ J ^
,, Duim lang. Die der zogenaamde-Juffertjes, XLV.
5 | welke de Wieken ftil zittende ophouden , zyn Hoofd-
, van taamelyke langte, doch zeer dun. Men
5„ vindt de Maskers, in ’t algemeen, graauw
” Van Kleur, hier en daar met donkere Wlak-
” jes als befprengd. Ik heb een Grasgroene
£ gehad en een dat geel en bruin gebandeerd
w a s : doch deeze beiden zyn onveranderd
ll geftorven, en met het einde van hun leven
,, ook hunne fchoone Kleuren kwyt geraakt.”
De Poppen der Jufferen zyn weinig o f niet,De Pop-
in geftalte, van de Maskers verfchillende. De^
Knobbeltjes van het Borstftuk alleen.; die
Stompjes welke de Wieken bevatten, zyn
grooter, en. bedekken een gedeelte van het
Agterlyf. Zy gelyken naar vier dikke en kort-
agtige Wieken, boven op het Agterlyf leggende.
Voor het overige loopt dat Beest, in het
W a te r , her en der waards , gelykerwys het
Masker, en voedt zig met de Infekten, die
voorkomen, naar welken het zeer gretig is.
Wanneer het Infekt tot zyne volwasfenheid,Laatje^
in grootte , gekomen i s , ondergaat het zynering.
laatfte Verandering. Het Beest nadert den
kant der Slooten, en k om t dikwils t’eenemaal
uit het Water. De Huid begint, boven aan het
Borstftuk , te fplyten, waar allengs het volmaakte
Infekt uit dringt, en, na verloop van
eenige oogenblikken, de Wieken droog en fty f
geworden zynde , daar op in de Lugt gaat
1, deel. xii. stuk, awe»-