m .
Afdeel.
IV.
H oofd-
STUK.
* Laryn
154 B é' s c h r t v i n g v a n
Of deeze een byzondere Soort, dan d<3
Mom * van de voorgaande z y , blykt my nog
niet genoegzaam, zegt de Heer Lumsus . Zo
ftelt zyn Ed. dan bedenkelyk, o f de gewoo-
ne Tuin-Haagdis ook eerft, onder de gedaante
van deeze, in ’c Water buisvefte. ’t Verfchil
is , inderdaad, zeer klein , tulTchen deeze en
de naaft voorgaande Soort niet alleeü, maar
zelfs tuffchen deeze en den Water-Salamander,
hier voor befchreeven '(*) » gelyk de Heer
C ronoviüs ook erkent. De Wrattigheid van
’t L y f en de platheid van de Staart, o f eigent-
lyk derzelver Icherpe Rug, zou den Water-
Salamander meelt van deeze Water-Haagdïs on-
derfcheiden : doch de Staart is in deeze, zegt
zyn Ed ., ook niet volkomen rond; maar byna
vierkant,, dikagtig en allengs verdunnende naar
’ t end toe : de Kleur blaauwagtig met. twee
bruine Itreepen op de Rug overlangs, en ver»
der het L y f met zeer kleine zwarte Vlakjes,
hier en daar, befprengd. Petjver heeft, be-
halve de Wrattige , ook een gladde Water-
Haagdis, van welke laatfte het Mannetje met
zwarte Vlakken, het Wyfje geclagtig zoude
zyn. De gladde , zo wel als de Wrattige, onthouden
z ig , niet alleen in Sweeden, maar ook
in Holland, onder elkander, in Moeraffigè
Plaatfen, Meiren en Slooten o f Staande Wateren.
In ’t jaar 1739 werdc door een Meisje van
twaalf
Bladz 102»