III. Dop komen ( f ) . Hunne gaauwheid was on«
A fdeel, gemeen, en de menigte byfter groot op ’t Strand
Hoofd« vaa c ^ aD<^ Rodrignez, alwaar wederom een
stuk. groot getal vernield werdt door de Fregatten,
Gekken en andere Zee-Vogelen, die ’er in de
Boomen op te loeren zaten. Niettemin konden
zy zeer fterk vermenigvuldigen , dewyl ieder
Schildpad alle Jaaren, naar L egu a t rekende, wel
duizend of twaalfhonderd Eijeren legt.
Vosdzel. Men komt overeen, dat de Zee-Schildpad-
den zig nooit te Land begeeven, dan tot het
leggen hunner Eijeren, en voor de Jongen draa-
gen zy , zo ’t fqhynt, de minfte zorg niet,
Den overigen tyd brengen zy door, met te aa-
zen in zekere Velden van Groente of Zee-Mos,
welken ’er op den Grond der Zee langs veelen
der Weftindifche Eilanden z y n ; daar flegts een
diepte is van eenige Vademen. De Reizigers
verhaalen, dat men , met Rille Zee en helder
Weer, deeze Dieren op die groene Plekken in
menigte kan zien loppen. Gegeten hebbende
komen zy naar den Mond der Rivieren ,
om het zoete Water te zoeken , alwaar zy
Adem fcheppen, keerende vervolgens weer terug
naar de Diepte. Niet eetende hebben zy
doorgaan? den Kop of zelfs hqt gantfqhe Schild
bolt)
tjongeZee-Schildpadjesby Edwards waren, me*
den Kop, ongevaar drie Rynlandfche Duimen lang en
anderhalf Duim breed; doch men vin^fze ook niet groot*
ter dan kleine Padden.
boven Water, doch eenigen Vyand verneemen- m.
de duiken zy fchielyk weg. A fdeel.
Pater F eu il l e e heeft ons, in zyne Waar-
neemingen , ccn Ontleedkundige Befchryving gjus.
nagelaten van de Zee-Schildpad. Het Hoorn- ontleed-
vlies van hetOog is (zegt hy)van dikte als een Stui-
ver, in de geheele omtrek getand, ’t eenemaal
zwart van binnen en bekleed met een zeer fyn
Vlies, van donker bruine Kleur, het welk een
Slymagtige floffe bevat, als in een Beurs o f
Blaasje, dat famengefteld is uit een by uitflek dun
Vliesje, vol van zeer helder Water, waar in
een KryRallyn dryft, dat in zyn eigen Kasje is
beflooten. Men vondt ’e r , voor ’t overige,
byna de zelfde geReldheid in , als in eens Men-
fchen Oog. De Tong was kort, Romp, en
taamelyk dik; van boven zeer rimpelig en van
binnen een klein langwerpig Kraakbeen hebbende,
gehegt aan de Beenderen die voor ToDge-
been verRrekken.
De Schildpad, die het Onderwerp uitmaakte De Inge.
van dit onderzoek, was een Mannetje van om .™ en*
trent drie Voeten lang. Deszelfs Darmen hadden
, van hun begin tot aan het Aarsgat, de
langte van vyfenvèertig Voeten: de Keel was
zeer wyd, zeRien Duimen lang, van binnen
met een Donsrok van witte Wolligheid. De
Maag fcheen als uit twee Holligheden te be-
Raan, van binnen geplooid o f gekreukeld, als
de Boekpens der Herkaauwende Dieren. Men
kon door derzelver uitgang, o f regter Mond ,
i. deel. vï, sjuk, B 5 naauw