in.
A fdeel»
IV.
Hoofd.
stuk.
fyTokedil.
Voijrttee- liDg.
Yyanden.
84. B e s c h k y v i n o V AM
qraiST Eijeren befchryft, die uit een Wyfje is
Egypte gehaald waren, van dertig Voeten lang»
Herodotus , ondcrtulfchen, en ./Elianus , geven
‘er eene langte van zes-en-twintig Ellen
aan.
Dit verbaazend Schepzel komt, niettemin ,
zeer klein ter wereld. Zyn oorfprong is uit een
E y , dat de grootte ongevaar heeft van een
Ganzen-Ey, doch zeer langwerpig, ’ t Getal
der Eijeren , die de Krokodil t’ eener broed
legt, is volgens N ieuwooff twintig o f dertig;
volgens Gesnerus vyftig ,en zestig volgens JL-
LiANUs. De Waarneemingen der Hedendaag-
fchen leeren , dat men , in dit opzigt , geen
vergrooting heeft gebruikt. Het Dier legt honderd
Eijeren , zegt L inn»eus , het begraaftze
even als de Schildpadden in het Zand en laatze
uitbroeden door de Zonnefchyn: de Moer lokt
de uitgekomen Jongen op haar Rug en brengtze
naar ‘t Water, die ’er af vallen worden van de
Vaar en Moer opgegeten. Sommigen willen
dat zy al grooter worden zo lang zy leeven.
De Ouden hebben hunnen Leeftyd gelleld op
zestig Jaaren.
De Krokodil heeft, behalve den Menfch,
verfcheide Vyanden: doch de gevaarlykfte voor
hem is de Ichneumon o f zogenaamde Rot van
Pharao (*). Deeze graaft de Eijeren van dit
Dier
(*) Zie het II. Stuk deezer Natttttrlyke HiRotin
bladz. 148.
Dier niet alleen uit den Grond en verbryzelt ju.
dezelven, maar kruipt ook * als de Krokodil te A fdeel.
flaapen legt met een opgefperden B e k , fom- iv *
tyds in deszelfs K e e l, vreet de Ingewanden stuk.
door en komt door den Buik weder uit. Dit %j»kodiL
wordt egter van de Hedendaagfchen in twyfel
getrokken, zo wel , als dat ’er een Vogeltje
zou zyn, ’t welk hem de Tanden zuivert.
Seba verzekert,, dat de Krokodil de Bovenkaak
beweeglyk en de Onderkaak onbeweeglyk
heeft, welke laatfle aan het Borflbeen vaflge-
hegt zou zyn ; doch anderen willen, dat het de
Onderkaak beweeglyk hebbe, gelyk de Dieren
in ’t algemeen. Omtrent het getal der Tanden,
die het in de beide Kaaken fcherp heeft, is niet
minder verfchil dan over de Tong , welke de
Ouden fielden dat aan dit Dier geheel ontbrak;
anderen zeer klein maakten. Scaliger was
van verbeelding , dat deeze kleinheid van de
Tong aanleiding gegeven had, om die geheel
over ’t hoofd te zien; doch, volgens Perrauet,
is de Tong geenszins klein noch kort (*). Se ba
, ondertufichen, houdt tegen het Gevoelen
van O laus M agnus , Blasïus en andere Ont-
leedkundigen ftaande , dat de Krokodil geen
Tong heeft; alzo h y , in de Ontleeding van drie
Soorcen van Krokodillen, niets hadt kunnen vinden
, dat naar een Tong geleek. De Keel deezer
Dieren, zegt hy, is glad en de Slokdarm,
die
(*) des lAnimaux, Tom. III. Part. 3.
I. Deel, Vl. Stuk, F 3