III. met zeer dikke Kraakbeenen zeer wel befchut.
Afdeel. z jec 4aar ui t , (merkt de Biflchop aan, )
Hoofd- ^oe God de Heer een verfcheiderley
stuk. Geftalte aan de Schepzelen , naar hunne behoeften
, heeft toegevoegd,
De Ruflifche Steur , die van den Heer
G melin befchreeven wordt , heeft v y f ryën
van Beentjes op de Huid, maar de middelfte
ry alleen , die ongevaar uit vyftien Beentjes
beftaat,is hoekig: dewyl ieder Schub daar van
in gedaante een Zadel g e ly k t, verheffende zig
in de langte, over ’t midden van de geheele
R u g , met een dun , fnydend Uitfteekzel, en
van agteren Haakswys uitloopende. De zyde-
lingfe Beentjes, alsook die van den Buik, zyn
Ruitagtig en nagenoeg plat, bevattende ieder
ry op de Zyden byna zestig Beentjes, en die
aan den Buik tien en elf. L inn^eus twyfelt
o f het ook de tweede cn Dantziger Steur van
Klein zy (*).
Italiaanfche. De Ouden hebben gewag gemaakt van een en
Attilus, hedendaags by de Italiaanen Adetta en
Adona genaamd, welken men geloofde aan de
Rivier de Po byzonderlyk eigen te zyn. „ D e
»» Attilus in de Po , door weinig beweeging
„ vet wordende, groeit fomtyds tot de zwaar-
,, te van duizend Ponden, zegt Plinuts , en
„ wordt dan gevangen met een Hoek die aan
», een
{*) Faun. Sun. p. 102. & fort* Sturio alter Gedanen,
fis. Klijn. Pifi. Mijf. IV. p. 13. T. x.
„ een Ketting is, en niet dan door Jok-Oflen
„ uit het Water opgehaald.. C alcaguinus, x y i]L
die zulk een Vifch gezien hadt, toont in een Hoofd.
Brief aan Rondeletius, in welke opzigten de- stuk.
zelve van den Sturio verfchille. „ Deeze laatfte,
, , zegt hy , is een Zee-Vifch, welke zelden
driehonderd Ponden haalt, en die ander groeit
zo verbaazende: ook werpt hy Jaarlyks de
,, Doornen a f , welken de Sturio altyd behoudt.
Zyn Vleefch is week en onfmaakelyk : hy
” heeft den Bek veelgrooter dan de Sturio, de
,, Snoet niet opgewipt, noch zo breed, maar
, , bykans fpits uitloopende. De Kleur van den
„ Attilus is , op de Rug, witagtig en Wollig,
„ die van den Sturio trekt naar het Zeegroen.”
\ Volgens Bellonius geeven de Steuren a lom ^™ * -
groot voordeel, doch inzonderheid op de Zwar*
te Z e e , waar in zy uit de Middellandfche Zee
komen, en dus vangt men ‘er een groote me.
nigte aan den Mond van de Don, in dat Meir,
waar aan Afof legt. Na dezelven overlangs
opgefneeden en gezouten te hebben, worden
zy aan Stokken opgehangen om door de Zon-
nefchyn te droogen , en in Griekenland met
hunne Vaartuigen terug gekomen zynde, ver-
koopen zy zo wel de verfche, als gedroogde
Steur, aan de Ingezetenen. Men noemt de
verfche Steur aldaar Xiricbi en de ingelegde
Moronnu, die men voert tot in Italië, alwaar
• zy Spimlia o f Scbenalia geheten wordt, 't Is
inderdaad de Ruggraat van den Steur, en dee-
l.Dm . VI.Stuk. Mm 4 ZC
m
na \m
?M\
mm
m
Ii
i1
s i
y-ms'
Ét
i
Égii
1.1
$