JU. De kleine Rivier-Lamprey van Gksnerüs,
A fdeel. Rondeletius en W illoughby , wordt door
XIII. Artedi becrokken tot de Prikken, gelyk L in-
stuk.* n^eus te vooren ook gedaan hadt; doch thans
l^ieuw- haalt hy dezelve by deeze Soort aan. ’t Schynt
Wom. my egter t0C} (jat je befchryving meer over.
eenkome met die van de blinde Negenoogen,
te Straatsburg dus geheten , welke door een
Vogelaar en Viffcher van die Stad , genaamd
Baltnèr ,z y n afgebeeld, doch geel van Kleur;
’twelk W illoughby een Verfcheidenheid oor-
deelt te zyn. Zie hier daar van, volgens hem,
de omftandige befchryviDg.
Deeze is klein en rond, naauwlyks grooter
dan die groote Soort van Aardwormen, welken
ons Volk noemt Daauw- en Mey-Wormen,
hebbende geen Schubben, maar het Lighaam
döor dwarfe ftreepjes, over ’t geheel, in omtrent
vier-en-tagtig ringen, even als de Wormen
verdeeld. Onder den Kop heeft dezelve
een ronden Bek, die altyd open ffcaat ; geen
Tanden noch Tong en in’ t midden van den Kop
een gat, gelyk de overige Lampreijen. Voorts
vindt men, in plaats van Kieuwen, wederzyds
zeven gaatjes op een regte lyn geplaatft. ’c Gene
dezelve byzonders heeft, zyn aanhangzels of
Knobbeltjes, aan ieder zyde van den Bek twee.
Dit Vifchje hadt de langte van zes Duimen.
Op twee derden der langte, van ’t end der
Snoet af gerekend, begint een Vin o f Huidje,
dat de Staart omringt; maar van onderen, naar
den
den Aars toe , naauwlyks een half Duim ver III*
3s omgeflagen. Op dien zelfden af (tand als t
begin der gemelde Vin, is , onder aan t L y f , het j^00FD_
Aarsgat o f de Navel. stuk.
W illoughby merkt aan, dat het anders in
. 1 j vvoïlto*
*t geheel geen Vinnen heeft, zo mm als de
overige Soorten i daar egter dezelven wezentlyk
een afgezonderde Rugvin hebben., gelyk zelfs
uit zyne Afbeeldingen blykt. Volgens Gro-
Novius verfchilt deeze blinde van de voorgaande
alleen door de gemelde byhangzels aan de
Bovenlip en, door de Rugvin , die regt is en
omtrent Streepswyze. L inn^eus ze gt, dat de
agterfte Rugvin niet hoekig z y , gelyk in de
tweede Soort, maar taamelyk verhevenrond*
Dit alles fchynt veel overeen te komen met
een Lamprey, welke ik heb , van vyftien Duimen
lang en een Duim dik; doch deeze heeft
die byhangzels aan den Bek n ie t, noen de
zwarte Streepjes van de Prikken , en de grootte,
gelyk men duidelyk ziet , verfchilt ongemeen
van de gemelde blinde Lamprey , die van de
Sweeden, in Dalekarlie, zoL innaius aahmerkt,
alwaar menze op de Rivier veel vindt, Lin-Ahl
geheten wordt, om dat zy dikwils tuüchen het
Vlafch kruipt, dat in ’t Water te rypen legt,
en dat zy ook voorkomt in de Kieuwen van de
Kabel jaauw.
Deeze laatfte Omftandigheid is genodgzaame
reden om deeze Soort den naam te geeven van