III. Vrankryk byzondere naamen ; gelyk het dus
Afdeel. jq £)auphiné Pluvine heet ; in Gafcogne, Poitou
Hoofd en Limofin, Mirtil; in Languedok en Proven-
stuk. ce Blande , Alebreme o f ArraJJade; in Lyon'
SaUman- nois Laverne, aan de Maine Sourd, en in Norder
mandie Mouron o f Moron. In ’t Hoogduitfch,
ook , noemt men het Maal, Puntemaal, Moll,
Molcb, Molk o f Olm ; doch, onder den naam
van Salamander, is het by ons en in Engeland
meeft bekend, en het Jong noemt men, in ’t
Franfch, Salamandreau.
Geftalte. Zeker Duitfch Doktor, die Medelid was van de
Keizerlyke Natuur-Onderzoekers , heeft een
geheel Werk gefchreeven, onder den tytel van
Salamandrologia, waar in hy zo wel de uitwendige
Geftalte, als de inwendige deelen van dit
D ie r , omftandig befchryft. Het g e ly k t, zegt
h y , veel naar de groene Haagdis, doch heeft
den Kop en ’t L y f dikker, de Staart korter,
den Snoet ftomp, de Oogen taamelyk groot;
vier Vingeren aan de Voor-, v y f aan de Ag-
terpooten; de Huid zwart, gemeenlyk met
geele Vlakken doorzaaid , glimmende , en als
met een foort van Vernis beftreeken. In het
Onderlyf wordt het Hart en de Longen van de
overige Ingewanden afgefcheiden door het Buik-
vlies. Het Hart was klein, met zwart geftip-
peld, en de Long, uit twee Lugtzakjes of Blaasjes
beftaande, die in de geheele langte voorzien
waren met zeer kleine Adertjes, van het
begin des Slokdarms af voortloopende tot aan
den
...... -
den Eijerftok. In ’t Wyfje vondt men de Lyf- ju .
moeder gevorkt, in ’t Mannetje vier groote Afdeei»
Teftikelen, met Zakjes daar aan, die veel Olie ' iv -
' T_ WBBÊmm , Hoofdbevatten.
Op den Kop, agter ieder Oog, vondt STUK.
men een geel bultje , met zwarte flippen , ’ t Salnmanwelk,
gedrukt zynde o f gekwetft, een Me!k-“er‘ .
agtig Vogt uitgaf. Het Kryftallyn der Oogen
fcheen byna volkomen rond te z y n , gelyk in de
Viflchen. Het Geraamte zweemde, van vooren
, meer naar dat der Kikvorfchen dan der
HaagdilTen.
Zie hier de Waarneemingen, welken de ver-Eigenfchapa
maarde Heer Maupeutüis, omtrent de Eigen-pen‘
fchappen van den Salamander, heeft in ’t werk
gefteld (*). D ie , daar hy van fpreekt, is een
Soort van Haagdis, laDg vy f of zes Duimen,
hebbende den Kop breed en plat, als die van
een Pad, en de Pooten gelykeQ ook meer naar
die der Padden, dan der Haagdiflen, waar van
hy het L y f en de Staart, doch beiden dikker,
heeft* DeStaart, egter, loopt niet fpits uit,
gelyk die van de Haagdiflen, maar mag aan ’t end
omtrent een Linie breed zyn. Boven op is het
Dier zwart met geele Vlakken: de Buik is bruin
en fomtyds geelagtig: twee geele Banden loo-
pen van de twee zyden des Kops, boven de
Oogen, af, en ftrekken zig evenwydig uitj tot
aan
(*) Obftrv. CS* Exper, Jur une des Èfpéces de Salaman-
drè. Mem. de l'^Acad, Royale des Sciences, dè l’AA*
1727.
1. Deel. Vi. Stuk* K