lij. Indiaanen hier toe gebruiken , is , als de Steel
A fdeel, van een Hellebaard, zeven of agt Voeten lang*
HcfoFD een ^ u'm ^ ’ en aan ^ en<^ voorzien met eed'
stuk. * vierkant fpits Yzer van zeven o f agt Duimen,
de Koker daar ODder begreepen, waar de Steel
in fchiet. Aan deezen Koker is een Yzeren
Ring j o f enkel een Gat, waarin men een lang
Touw vaft maakt, dat om het Voorfteven gewonden
is en .met het end daar aan gehegt:
aan ’cHout is ook een ander klein Touw, van ’t
welke de Varreur, dien men byna een Harpoenier
zou mogen noemen, het end in de Hand houdt.
Hy (laat voor in de Schuit, met den Harpoen
in zyne regterhand, en na dat men des nagts,
al roeijende, op eene plaats gekomen is, daar
men by dag, uit het dry ven van afgebeeten Kruiden
, vermoed heeft Schildpadden te zyn , kykt
hy naarftig in ’t ronde, of ’er zig ook één ver-
toone. Straks doet hy met den Stok aanwy-
zing, werwaards geroeid moet worden. Het is
niet moeielyk deeze Dieren by nagt te ontdekken;
’t zy aan het borrelen van ’ t Water, als
’er eene boven komt om Adem te fcheppen, o f
aan de weerftuiting van ’t Licht, die in de don-
kerfte nagten zelfs op ’t Water plaats heeft,
van de Schulp , terwyl de Schildpad op deszelfs
Oppervlakte dryvende flaapt, o f dat een Mannetje
het W y fje dekke, ’t welk Cavalage genoemd
wordt. Wanneer ’er dus een onder ’e
bereik gekomen is , werpt h y , uit al zyn magt,
den Harpoen, wiens .Yzer in de Schulp blyfe
zitzitten,
tefVvyl hyden Steel met het Touw we- jjj.
der naar zig trekt. Het Touw van ’t Voorfte- Afdeel.
ven, middelerwyl, uitgevierd zynde, wordt de H-
, , , , o L-u Hoofd-
Schuit, met een groot geweld, door den Schild- STUK.
pad , die zig gekwetll vo e lt, voortgefleept;
terwyl de Harpoenier, met zynen Stok, den
weg wyft aan den genen die by ’t Roer zit. De
Schildpad eindelyk kragteloos geworden, of
onder ’ t W ater verflikt zynde, wordt het Touw
ingepalmd; men haalt haar op 'zyde en binnens
boords. Dan [gaat men wederom anderen opzoeken
, die men op even de zelfde wyze magtig
wordt, ’t Is niet noodig, dat ’er Weerhaaken
o f iets dergelyks aan het Yzer zyn , gelyk aan
de Harpoenen tot den Walvifch-Vangft: want
zo dra de Bout in de Schulp gefmeeten is en
het Dier daar van dePyn gevoelt, knypt het
dezelve zo iterk, dat men veel moeite heeft,
om dien Bout ’er weder uit te trekken.
Voorts is ’t óok niet ongebruikelyk, de Schild- Schildpad-
padden met Netten te vangen , die de Fran- J« Netten,
fchen Folies noemen. Deeze Netten zyn van
tagtig tot honderdtwintig Vademen lang en omtrent
drie Vademen hoog ; gemaakt van dik
Touw o f Boombaft , met Maazen van agt o f
negen Duimen in ’t Vierkant. Men voorziet,
als gewoonlyk de Vifchnetten, de onderkant
met Lood of Steenen en de bovenkant met bollen
Kurk o f ligt Hout. Dan worden de Enden
ter wederzyden van de Baay o f Inham,
daar men ze voor wil zetten, aan groote Steeh
Oku. YI. Stuk, B 3 nen