nr.
A fdeel.
X.
Hoofd*
stuk.
IX.
(9) Slang met 200 Schubben aan den Buik en
50 aan de Staart, in 't geheel 250.
Deeze Surinaamfche Slang, die in het Ko-
ninglyk Sweedfche Kabinet gevonden wordt,
Zaticauda. heeft de Staart famengedrukt o f platagtig op
Breedftaart.Zy(je en fcherp: de Kleur is bleek met bruine
Banden.
x (10) Slang met 240 Schubben aan den Buik en
Scytaie. 13 aan de Staare, in *t geheel 253.
Stoküang.
De Stokflangen, daar wy hier vo o r , in ’t
Geflagt der Serpenten , van fpraken , z yn , door
hunne Schilden aan den Buik en Staart, van deeze
grootelyks verfchillende. Ook hebben zy
het end van de Staart veel dunner, dat in deeze
nagenoeg zo dik en ftomper is dan de Kop, in
’ t midden met een gaatje, tot ontlafting van de
Vuiligheid o f Drek. Die Scytala-SIangetjes, o f
blinde Cedeltjes, van Amboina en uit Nieuw
SpaDje, welken S eba afbeeldt, worden ook ge-
fcbilderde genoemd , zegt h y , van wegen de
fchoonheid hunner Kleuren. Z y zyn ligt blaauw,
bruin en zwart, over hunne ruitige Schubbetjes,
geftippeld en gevlakt; doch de eerften hebben
(9) Anguis laticauda. Muf. A d . Frid. II.
(10) Anguis Scytala. Amcen. A c td . I. p, 295. Muf
A-d. Frid. I. p, 21. Tab. VI. f. 2* Anguis 227. 14,
G ron. Muf. II. N. 4. Scytalae Amboinenfes & Ameri.
cans Seb. Muf. II. T. 2. fig. 1 , 2 , 3, 4 Amphisbsena
Amboinenfis Squamis rubicundis obdu&a. Ibid, Tab, 7,
fig. 4. Serpens Amphisbsena, lb, T. 20. f. 3.
■ H R I
ben de Kruin v an ’t Hoofd blaauw, de ande- III.
ren rood. Éen andere Amboineefche is met AfderU
groote roode Schubben verfierd, die op ’t mid-
den een hoogrood plekje hebben, en men kan stuk.
’er geen Neusgaten of Oogen aan onderfchei-Stokfiung.
den. Gronovius vondt die beiden, egter, in
de zyne, welken L inn^eus tot deeze Soort be- .
trekt, en daar nog anderen van Seba mede ver-
geleeken worden: te weeten een dunne Amerk
kaanfche, welke ’t L y f wit heeft met blaauwe
Ringen, en een Ceylonfche', die dikker is , wit
en zwart geringd (*).
Deeze fchynen my toe de gewoone Biceps of Biceps.
tweehoofdige Slangen te zyn. Zy onthouden
zig zo wel in Ooft- als in Weftindie, en zyn
witagtig, hebbende de Randen der Schubben
Yzergraauw, het L y f bruin gebandeerd, zegt
L innjEüs. Ik heb ’er twee van deeze Soort,
waar van de een lang is 28, de ander 23 Duimen
Rynlandfch. Deeze gelyken volmaakt
naar de twee laatft aangehaalde Slangen van Se b
a , en hebben ook het Kenmerk, dat hy ’er
aan toefchryft, te weeten, dat het end van de
Kop en Staart ongeringd zyn. In de langfte, die
ongevaar een half Duim dik is , tel ik 222 Schubben
aan den Buik en 13 aan de Staart; in de.,
andere, die een vierde Duims dik is , 225 aan den
Buiken 14 aan deStaart. Die van Gronovius,
welke op die dikte maar 19 Duim en 5 Linien
lang
(*) Seb. Muf. II.'Tab, 30 f. 3 Sc Tab, 73. f. 3.
1 .Deki, VI. Stuk, D d J
ragaal“ P P