444 B E S C H I Y V 1 K G VAN
III. dat zy zwaar om te verteereo, en nadeélig zyn,
A fdeel, niet alleen voor Menfchen van een teder Geitel,
XIII. maar inzonderheid voor de genen die het Poda-
H oofdstuk.
ë ra or het Graveel zyn onderworpen. Men
kan ze kooken, ftooven o f braaden, gelyk de
Paalingen, en gezouten o f gerookt verzenden.
De Ouden wilden, dat men de Lampreijen in
Wyn zou frnoorcn, omze zekere kwaadaartig-
heid te doen afleggen, welke men ’er aan toe-
fchreef. ’t Is zeker, dat Wyn en Speceryën
tot het toemaaken van deeze Vifch zeer dien-
ftig zyn; niet zozeer tot dat ingebeelde oogmerk,
maar, om dat dezelve, daar door, ge-
makkelyker te verteeren wordt.
mvhtiU, ^ LamPrey mt de aë terP Rugvin hoekig.
Lamprey, DeeZe WOrdt een ander Soort by G esNEROS,
en een middeljlag Lamprey by W ieloughry
heten. Men noemtze ook wel de kleinere en
Rivier-Lamprey ; doch by ons Nederlanders,
doorwien dezelve veelgebruikt worden tot den
Kabeljaauw-Vangft, geeft men ’er gemeenlyk
den naam aan varl Prik o f Prikken ; waarfchynlyk
wegens de zeven Lugtgaatjes aan de zyden van
den
(2) Petromyzon pinnâ Dorfali pofteriore angulata
Faun. Snee. 273. Petromyzon unico ordine Denticulo^
ram minimorum in limbo Oris, praeter inferiores majores.
A rt. Gen. 64. Syn. 89. Spec. 99. Lampredae alterum
genus. G ESN. Pifc 497. Pryck. SaLv. Pifc. <53. Pricka.
JoNsr. Pifc ., Tab. 24, £, 6. Lampetræ medium genus» Wat. lebth. ïOÖ»
de L a m p r e i j e n . 445
den Hals, die zig als geprikt vertoonen. ’t Is nL
eenigzins te verwonderen, hoe de Duitfchers Afdeel.
dezelven, om die reden, Neun-Augen, dat is XIII.
Negen-Oog, kunnen noemen. De Sweeden ST0K. '
geeven ’er ook den naam van Naetting aan. pra,
De Prikken komen veel voor in . de Rivieren
van Europa, en wel in zodanigen, die eenige
mengeling hebben van zout en zoet Water, doch
ook hooger op. Men vindeze in die van Noorwegen
en Sweeden, niet alleen , maar in fom-
migen van Engeland worden zy menigvuldig
gevangen: gèlyk ind eMerfey, tuflehen Ches-
ter en Lancafter, en op de Theems. De Zeeuwen
krygenze uit Holland en Engeland. Doktor
Plott geeft ’e r . den naam aan van Pride of
the Mp om dat zy op die‘ Rivier, zelfs by
Oxford, voorkomen. Men vindtze ook in die
van Vrankryk en Switzerland, alwaar zy Lamprey
on of Lamprillon, dat is Lampreitjes hee-
ten.
Van deeze laatften vindt men een omftandige Inwendige
Befchry ving door den Heer J. de Müralto , jndecIen*
de Verzameling der Keizerlyke Akademie (*).
Hy merkt aan, dat de Kleur van derzelver L y f
geelagtig is, naar ’t groene trekkende, hier en
daar getékend met kleine zwarte Vlakjes en
Stippen: de Buik wit; de Oppervlakte, in plaats
van Schubben, met een Snotterig Slym bedekt,
ge-
(*) Ephem. Nat. Curiofer. Dec, JI. Ann. 1682. Obf,
46.
I. Dsei, VI, Stuk,