HT. anderhalf Voet Schulps: weshalve Grew ’er,
A fdeel. mec reg t} den naam aan geeft van groote Schjld<.
Hoofd- me* vaü Mofaik werk: daar Ray
, stuk. ze de kleine noemt, en Seba de kleine Amboi-
neefche. Die van Grew was van Madagaskar
afkomftig.
X. ( io ) Schildpad met een half-Klootfche Schulp,
Kleintje! welker Blaadjes verheven-rond zyn, bejiaan-
de uit Scheefhoekige Ruiten , aan den rand
gejlreepty in 't midden gejlippeld,
De zeer kleine Landlchildpad uit Ooltindie,
wordt deeze van Wormius genoemd. ' Ray
geeft er ook deezen naam aan , maar Grew
noemt haar de Virginifche. Men kan, derhalv
e , maar alleen verzekeren, dat zy in de In-
diën zig onthoudt.
XI. ( i i ) Schildpad met de Booten gevingerd, de
serpentwa. Schulp nagenoeg verhevenrond , van agte-
teren Jlomp en met vyf Jcherpe Tanden gewapend.
, ;
Deeze onthoudt zig in de warme Geweften,
zegt L inn^ us.
(io) Teftudo Tefta hemifphaerica , Scutellis convexis
trapeziis margine ftriatis, difco punóhtis. x
Teftudo Virginea. G rew. Muf. 38. T. 3. f. 3. Teftudó
Terreftris pufilla ex India Orientaii. Worm. Muf
Raj. 'ÜHttdr. 259. f* *
(it) Teftudo Pedibus digital, feftf fubconvexa pofti.
ee obtuia, acute quinque-dentata. Syft, Nut. X.
III. HOOFD»
III. H O O F D S T U K . TTin-
Hoofd .
Befchryving van ’t Geflagt der Draaken, waar fF* ^
in van de Draaken der Ouden, van die der He-
dendaagfchen of vliegende Haagdiffen , en van de
door Konft gemaakte of verzierde Draaken,
gefproken wordt.
T > e Geflagtnaam, Draco o f D raak , die door
L innaïus aan zodanige Dieren , welke
Viervoetig zyn , en voorzien met Vleugelen
en Staart, gégeven wordt, brengt my tot het
onderzoek van het Denkbeeld, dat zig de Ouden
hebben gevormd van Draaken, en dat nog
niet geheel ontworteld is. Niets is verwonder-
lyker, dan dat men, van de oudfte tyden, a f,
tot heden , onder alle Natiën byna , op den
Aardbodem , gefproken , gefchreeven en Afbeeldingen
gemaakt zou hebben van Schepzelen,
die ’er nooit geweeft waren. Egter zyn veelen
der Hedendaagfchen, wat de Draaken aanbelangt,
van dit Gevoelen, en men houdt thans,
in ’t algemeen, de Dieren van dergelyke gedaante,
behalven het kleine vliegend Hagedisje,
voor fabelen.
De Heilige Schrift, daar het Woord Draak, Draaken ia
in de Nederduitfche Overzetting, meermaa.schrift.
len voorkomt, geeft ons geen de minfte zekerheid
aangaande de gedaante o f eigenfchappen
van dit Dier. ’t Woord Thannin, dat men dus
I. Desi. VI. SlLK. ver