IU# ,, Kop van deezen Zee-Slang , die meer dan
Afdeel. „ een Elle hoog boven ’t Water uitgeftoken
VI. „ hadt, geleek naar een Paards-Kop , was
Us°r° j£ ' „ graauwagtig van Kleur en de Bek geheel zwart;
,, hy hadt een lange witte Maane, die hem
„ langs en om den Hals tot in de Zee hing.
, , Men zag, voor ’t overige, aan het Lighaam
„ van dit Die r , ’twelk zeer dik. was, zeven'of
„ agt kromtens o f bogten, die, zo veel men
„ giffen kon, ieder ongevaar een Vadem van
„ elkander waren.”
Behalve de Afbeelding, welke zeker Paftoor
aan den Heer P o n t o p p id a n s van dit Zee-
Monfter hadt medegedeeld , ‘zynde zeer wel
met de befchryving van deezen BergfchenKommandeur
overeenkomftig, geeft hy ’ er nog ee*
ne, genomen uit het Verhaal der Groenlandfche
Zendinge , door den Super-Intendant E g e d ó ,
die zulk een Zeedier op den 6 July 1 7 3 4 hadt
gezien, ’twelk zig boven ’c Water zo hoog
oprigtte, dat de Kop over den grooten Mars
heen reikte. Het hadt een langen fpitfen Snoet
en blies Water als een Walvifch, doch groote
breede Pooten, met de -Huid zeer rompelig en
ongelyk. Van graderen hadt het de gedaante
•van een Slang; gelyk bleek, toen, het Boven,
ly f onder gehaald zynde , de Staart boven
kwam, die van het L y f zo ver af was als het Schip
lang. In veele opzigten oordeelt de Heer P o n t «
o p p id a n s , egter, dat dit Groenlandfche Mon-
Üer van den Noorfchen Zee-Slang verfchille,
dien
dien men nooit heeft zien Water fpuiten, en m. ■
glad is van Huid. In ’t jaar 1720 was zulk A™ .
een Worm gekomen in zekere Baay van .t HooF’D_
Bergfe Stigt, en na agt Dagen, toen dezelve STuk.
’er weder uitging, vondt men een. Slangen-
Huid, van byftere breedte en langte, dien zeker
Man , welken de Biffchop fprak, verzekerde
zelf gezien en met de Handen betaft te
hebben; zynde niet hard o f gefchubd , maar
week en flymig. Men voegt ’er b y , dat dit
Dier zig nooit in de Winter, noch by Storm-
agtig of flegt W e e r , vertoont; waar uit men
onderftelt, dat het alsdan zyne Paartyd zy.
Ik wil nu niet verder ftaan blyven op het Groote
gen^ de Heer Pontoppidans aangaande ver-SlaDBen'
fcheide Eigenfchappen van deezen Zee-Slang *.
mededeelt; waar onder dit, dat hy door Bevergeil
te verdryven zoude zyn , de geheele Hiftorie
byna fabelagtig maakt; zo wel als die verbaa-
zende langte van honderd Vademen o f driehonderd
Ellen, welke de Vaarendsgezellen, te
Bergen , in ’t algemeen daar aan toefchreeven,
zo hy getuigt; Ook fchynt, volgens het Be-
rigt van den voorgemelden Bergfen Komman-
deur, de langte van dien Slang, welken hy zag,
niet veel meer dan honderd Voeten geweeft te
zyn. Nu vindt men, door Pliniüs , gewag gemaakt
van een Serpent, van honderd en twintig
Voeten lang, in de Punifche Oorlogen, aan de
Rivier Bagrad , door den Veldheer Regulus,,
met allerley Krygstuig en Volk ter dood gebragt:
l Deel. VI. Sïuk, ’twelk