III. gelyk in de Aaien. Dwars door de Huid heen
A fdeel. z jec men fcheiuingen van meer dan dertig Spie-
XIT f r
Hoofd reD onder de Opperhuid, van de Staart tot aan
stuk. de Oogen, en aan de Neusgaten , van ieder Zy-
Prik. de, ftrekt zig eeD groot Watervat'uit, dat zo
veel Klapvliezen heeft, als ’er tufTchenruimten
van de Spieren te onderfcheiden z y n : in wel.
Jcen zig ook, vanboven nederwaards, Takken
uitfpreiden van dit Lymphatieke Vat. Deeze
Vaten neemen hunnen oorfprong van den Kop,
fluiten in elkander en voeren een zeer helder
Lymagtig Vogt, dat tot gladmaaking dient van ’t
- geheele Lighaam. Naby de Navel ziet men
een Bloed-Ader, die ook Takken uitfpreidt
in de tuflchenruimten der Spieren , doch geen
gemeenfchap met de Lymphatieke Vaten heeft.
De langte der Darmen, met de Maag en.Slokdarm
, was een half Elle. De UitgaDg van de
Maag hadt wederzyds gemeenfchap met zes
Wormswyze aanhangzels, in welken de Ver-
teering van het Voedzel wordt volbragt. De
M ilt, die naaf een rood klompje Vleefch geleek
, was naby het Galblaasje geplaatft , dat
met een zeer bittere Gal gevuld gevonden
werdt. De Lever was witagtig, en hadt maar
eene Kwab, van boven aan het Middelrift, van
onderen aan de Maag en derzelver byhangzelen
gehegt zynde. Dikwils wordt de Lever der
Prikken verzwooren en vol Wormen gevonden;
’t welk gelegenheid geeven kan tot het lier ven
der«
derzelven , daar de Kabeljaauw - Viflchers zo III.
, . A fdeel«
dikwils over klaagen,
Behalve deeze Ingewanden hebben zy ook Hoof‘d<
een Lugtblaasje, dat aan de Rugge-Wervelen stuk.
is gehegt. By ’ t openen van de Borft, welker frik.
Holligheid, niet gelyk in de Slangen, met die
des Buiks vereenigd, maar door een Middelrift
afgezonderd is ; wordt het Hart gevonden, dat
maar één Oor heeft, waar in de Hol-Ader zig
ontlaft. Daar boven verheft zig zekere punt,
van welke de Aorta haaren. oorfprong neemt,
die onderfteünd wordt door een witten ronden
wortel , naar een Uijen - bolletje gelykende.
Boven ’t Hart zyn de Kieuwen, in welken het
Bloed door de groote Slagader gebragt wordt,
even als in de Kieuwen der Viffchen, gewoon-
lyk. De grondfteun der Kieuwen draagt de
Tong met het Tongebeen, maar aan ’t end is
deeze grondfteun getand, ’t welk de Autheur
ook zegt waargenomen te hebben in de Snoek.
Aan ieder zyde, naby de Herfenen, vondt hy kleine
doorfchynende Steentjes. De Zenuwen van
de Reuk waren zeer lang , die van ’t Gezigt
zeer d ik: de Herfenen groot , doch met een
zeer klein Pynappel-Kliertje.
Gemelde Doktor heeft ontdekt, dat de vaInn^eeIcp ^ ,
Rivier-Lampreijen o f Prikken geplaagd worden ken.
door zekere Infekten , die zig aan derzelver
Oogen hegten, en dus haar blind maaken, zo
hy zig verbeeldt. Gesnerüs, inderdaad, verzekert,
dat de Lampreijen fomtyds Wind wor