III. welke zig door Lugt kunnen uitzetten, en dus
Afdeel, Beenderen van elkander doen wyken, naar
Hoofd- S eba zig verbeeldde, die zodanig een Geitel
stuk. jn Springflang gevonden hadt. Deeze* heeft
dien naam, om dat hy , uit de Boomen, m e t.
groote vaardigheiden vlugheid, ten minfte zo
fnel als een Vogel voorcfchiej (*). Waarfchyn-
lyk zullen de Ribben, met haare Spieren en
Peezen , tot deeze beide beweegingen niet
minder behulpfaam zyn.
Zwemmen. Men kan de Slangen, fchoon geen Vinnen
hebbende, ook geenszins van de Zwemmende
Dieren afzonderen. De Water-Slangen toonen
aan, dat ’er van deeze Dieren ook z y n , die
een ander Element tot hunne Woonplaats hebben.
Men vindt, bovendien , in de Indiên,
Zee-Slangen, hoedanig een ’er van L egu a t
en zyne Medgezellen, in de Klippen van een
Rots by ’ t Eiland Mauritius, op welke zy gebannen
waren , doodgellagen werdt , zynde
meer dan zeltig Ponden zwaar. L a b a t fpreekt
’er van één , die in de Weltindiën met het
Net werdt opgehaald, zynde byna tien Voeten
lang, en in ’t midden wel twee Voeten van
- omtrek. Deeze beiden hadden langs de Rug
een Vin, doch de Staart zal hun tot Zwemmen
(*) Dat hier van het Gerugt, van gewiekte of vliegende
Slangen, die de Vogels in de Lijgt konden van-
gen, ligtelyk kan ontdaan zyn, heb ik hier voor bladz*
6§, 66, aangetoond en verklaard.
men dienen, gelyk'de Viffchen, waar toe men m .
fommigen derzelven thans betrekt ( * ) . Afdeel.
Dat zodanige Slangen nog wel veel grooter
worden, is zo ongelooflyk niet, als het Verhaal STUK.
van O laus M acnus , dat ’er eertyds, tuflchen Groote
de Klippen ,by Bergen in Noorwegen, zig een J*e‘J ‘ang
. Serpent zou opgehouden hebben, van meerNoorfche
dan tweehonderd Voeten lang en twintig Voeten
dik. Dit.Schepzel verliet des nagts zyne
Holen in *t Gebergte, en ging op den roof uit,
om de Kalvers en Schaapen der Boeren te ver-
flinden. ThaDs weet men ’er Van zulk een Mon-
fter niet, doch maakt elkander w y s , dat ’er
een groote Zee Slang z y , of Zee-Worm , die
zig nergens dan op de Kuft van Noorwegen zou
vertoonen. W y zyn van gedagten geweeft, dat
dit Schepzel niet anders dan een Soort van W al-
vifch o f Kazilot zou zyn ( f ) ; doch dewyl de Heer
P ontoppidans , Bifièhop van Bergen in Noorwegen
en Medelid van de Koninglyk Deenfche
Akademie der Weetenfchappen, zo min een Liefhebber
van Sprookjes of Fabelen als iemand,
en een vlytig Onderzoeker der Natuur, zig de
moeite gegeven heeft j om op ’t naauwkeurig-
fte naar dit Stuk te verneemen; zal ik hier kottelyk
(*) My is van zeker Heer verhaald, dat, op een Tögt
naar Óoftindie, door ’t Volk een Dier werdt opgehaald,
zo affchuwelyk van Kleur en Geftalte, dat men ’er voor
fchrikte. Het geleek wel eenigermaate naar een Snoek.
(f) Zie het III. Stuk van deeze Nuf. Bifl» bladz.*
444
I. De si. VI. Stuk. R 5