XIII.
Hoofdstuk.
Rangschikking.
G odofredus , niettemin, teltze zelfs onder de
Ifeptilia. L innteus hadtze te vooren , op ’c
Voetfpoor van Artedi, onder de Viflchen betrokken,
gelyk de Heer Gronovius thans ook
weer doet (*). Men maakte daar van een
Rang, genaamd Cbrondopterygii, of Kraakbeen-
vinnige; om dat de Itraalen hunner Vinnen
Kraakbeenig zyn, niet Beenig, gelyk in de andere
Viflchen-, De Heer Brisson heeft Jer,
om die beide zwaarigheden te ontgaan , een geheel
byzondére Klafle van gemaakt , die hy
Pisces Cartilaginei noemt, plaatzende dezelven
tuflchen de Kruipende Dieren en Viflchen ( f) .
De Ouden hebbenze Kraakbeenige ViJJchen gedoopt,
om dat hun Gebeente uit dergelyk eene
zelfftandigheid bcftaat, als de Kraakbeenderen
in de Viervoetige Dieren , zegt Gronovius,
Ik vind dat G alenus dezelven Chondrdkanthoi
noemde , om dat zy Kraakbeenige Vinnen
hebben, en Aristoteles Selachia, om dat hunne
ruuwe Huid by nagt licht zou geeven. Door
de Engelfchen worden zy Grijlle.fifhes, dat is
Kraak been-Viflchen, geheten.
De eerfte plaats wordt, door L inn<eus, in
deeze Rang gegeven aan een Schepzel, dat,
volgens de uitwendige gedaante en Geftalte, zeer
veel naar de Slangen gelykt, niet alleen, maar
dat
(*) Zoopbylt Gronov. Fafc. I. Leid* 1763.
(f) Zie ’t I, Stuk deezer Natwttlyke Hijlorie, bladz.
108.
dat o ok, wegens zyn volmaakter Longen, na- Rider
aan dezelven komt dan anderen. Hier heeft
A rtedi den Geflagtnaam aan gegeven van Pe* Hoofd-
trcmyzon, om dat het zuigende aan de Steenen ^tuk.
kleeft in de Rivieren. Ik geef ’er den naam
aan van L amprey , die aan de voornaamfte
Soort wordt toegekend : doch de Prikken o f
Negen-Oogen ■ zyn ’er ook onder begreepen.
De byzondere Kenmerken zyn: zeven Lugt-
Gaatjes ter wederzyde van den Hals; een Spuit-
gaatje op de top van ’t Hoofd, en geene Borft-
of Buikvinnen.
De Heer G ronovius befchryft de Kenmer- Kenmerken
van die Geflagt veel omrtandiger (*). Het *sea'
L y f , zegt zyn Ed ., is langwerpig, Spilrond,
hooger dan breed, ongefchubd, ongewapend:
de Kop rondagtig, langwerpig, van dikte als
het L y f , van vooren fchuins neerwaards geknot:
de Bek cirkelrond, met loodregte Kaaken als
Klepjes gefatfoeneerd : ontelbaare Tanden in
de Bek: een opening op ’ t midden'van den
Kop, tuflchen de Oogen: Kieuwengaatjes we-
derzyds zeven, overlangs op een ry geplaatft:
twee Vinnen aan de Rug, waar van de agter-
fte de Staart omringt. ;
(O Lamprey met den Bek van linnen gebaard, &
de agterjie Rugvin van de Staart afgezon- Zee-Lam-
derd. Prey>
Van
(*) Zöophyl Gr on. Fafc, I. Leid. 1763. p. 38
(*) Petromyzon Ore intus barbato . pinna Dorfali
ï iD ïei. vi.5iwK* E g 5 pofte