III. Van de Dierbefchryvers wordt deeze gemeen.
XIII.
Hoof»
STUK.
]yk Lampreda, Lampreka o f Lampetm genoemd»
dat men gevoeglyk kan afleiden van het lekken
der Steenen, en om die reden geeft men ’er, in
’t Noorden , den naam van Steen-Sus, dat is
Steenzuiger, aan. De Engelfchen noemen haar
Lamprey o f Lamprey-Eel, om dat de geftalte
veel naar een Aal gelykt; de Franfchen Lanu
proye, de Italiaanen Lampreda. • Sommigen heb.
benze ook Muftela geheten, en anderen Mu-
rcena. Tot onderfcheiding van de^andere Soorten
, geeft men ’er ook wel Hen naam aan van
groote o f van Manna, dat is Zee-Lamprey.
Niet onwaarfchynlyk is ’t , dat de Ouden
deezen Vifch bedoeld hebben door den naam
van Ecbenéis o f Remora; wegens het tegenhouden
der Vaartuigen, wanneer hy z ig , met zyn
Bek, daar aan vafl: zuigt. Rondeletiusgetuigt,
dat hy dit ondervonden heeft. Strabo merkt
aan, dat ’e r, in een Rivier van Lib ye, Bloedzuigers
zyn van zeven Ellen, met Gaten, waar
door zy Adem haaien, in plaats van Kieuwen;
die zig zo vafl: hegten aan de Rotfen en aan het
Roer der Vaartuigen, dat menze, om die reden,
met regt Bdellia zou kunnen heeten. Lam-
preijen van zulk een grootte, kan men niet
twypofteriore
a Cauda diftin&a. Syfl. Nat. X. Gen. 113.
Petromyzon imculofus, ordinibus Dentium circirer vi-
ginti. A r t Gen. 64. Syn. 90. Muftela f. Lampetra.
B ell. Fife. 76. G esn. Fife. 590. Lampetra. R ond. Fife.
398. Will. Icbt. 105. Raj, Pifc, 3f.
twyfelen in ftaat te zyn, om een Galey tegen III.
te houden , gelyk Oppiakos meldt, o f om
Dieren, als zy met dePooten in ’t Water ftaan, HooFq.
’er verder in te fleepen. stuk.
Hedendaags, egter , zyn geen Lampreijen
bekend van dergelyke grootte. Men vindt ’e r,
in de Rivieren van Noorwegen , dikwils zo dik
als een Arm en een Elle lang. Schoon Zee.
Viffchen zynde , naamelyk , hebben zy den
aart van, in de Rytyd, tegen het zoete Water
op te zwemmen, gelyk de Salm, en dit maakt
dat men ’er in Engeland, op de Rivier Sevein,
des Vobrjaars in groote menigte vangt. Sal-
viaküs noemtze, Vlakkige Lamprey van twee
Ellen lang, en bewyfl:, dat het de Galexia zy
vanGALENüs. Die, welke G esnerus befchryft ,
was drie Voeten lang , en hadt de dikte van
v y f Duimen § in de omtrek van t L y f , kort
agter de Lugtgaten, Ronpeletius meldt, dat
de Lampreijen een lang Kanaal hebben , c
welk van den Bek regt uitloopt tot aan het
Aarsgat, en geen Gebeente , maar, in plaats
van Wervelen o f Graaten , een Kraakbeen,
met Merg daar irj. De Huid is zwartagtig,
met eenige bleeke , hoekige Vlakken , getekend.
Veel werks wordt, in Dukfchland, van de
Lampreijen gemaakt , alwaar men ’er op de
Elve vangt van drie o f vier Ponden zwaar. Van
ouds heeft menze al voor een groote Lekker-
ny gehouden. Evénwel wordt ’er aangemerkt,
das