IIj# Te verwonderen is ’t, daar men onder de
A fdeel, Romeinen den Steur zo hoog agtte, dat die',
XVIII. ten tyde van Severus , door gekranfte Dienaars,
stuk." met een Speelman voor uit, ten Gaftmaale
Gebruik, werdt aangebragt; dat dezelve hedendaags zo
weinig Smaaks vindt, by Luiden* van Vermogen.
In Engeland egter houdt men veel van
Mooten die gezouten of iDgelegd zyn ; gely-
kerwys de Steur in menigte, te Geertruiden.
berg, wordt töegefnaakt. In Vrankryk en Italië,
daar deeze Vifch een groote Verfnapering
in de Vallen uitlevert, worden ’er veelerley
Geregten van toebereid. Aan ’t Spit gebraden
of gelloofd , fmaakt het zeer naar Kalfs-
vleefch; doch het is een zwaafe Spyze , -en
-zweemt, in de Verteering, meer naar Varkéns-
”Vleéfch of Spek.- Men rekent dat de Zee-
Steur, die in diep Water gevangen wordt, ten
.“dien opzigte beter dan de Rivier-Steur zy.
Zyn Ruggegraat of Krip, in de Zon gedroogd,
■ is zeer lekker. In de Geneeskonft werdt van
dc Beenderen weleer gebruik gemaakt, als een
openend -Middel > dienflig tegen de Pynen en
VerftyviDgen, die uit Koude ondtaan; als ook
tegen ’t GraveeL
II (2) Steur met.,vier Baardjes en vyftien Rug,-
K»thentts. " Jcbub.ben. Ruffifche.Deze
(*) Acipenfer Cirris quatuor ,quindecim. Squamis Dorfalibus & Tab; XXVMI'IuIf, .f . Mi- dA, cFirpiedn. fsIr. Op.r d5in4.i.b uTsa tqv uXinXqVuIëIS. qfu a2-- marum OlTearum, intermedio Offkuiis quindecim. Fa»»'
Snee. 272.
Deeze Soort van Steur, die Sterlett genoemd
wordt , onthoudt zig in het Meller-
Meir , daar Stokholm aan gelegen is ; zynde
op-bevel van Koning Frederik den I. uit
Rusland overgebragt en daar in geplant. Men
kan, derhalve , niet twyfelen , of deeze Steur
is uit Rusland oorfpronglyk , fchoon de Heer
PoNTOPPiDANS ’er zynen Steur mede vergelykt,
die voor eenige Jaaren in Norfiord , by Bergen
in Noorwegen, gevangen werdt, en dien
hy in zyne Verzameling van de zeldzaame Vis-
fchen van dit Land bewaarde (*)•
Dezelve, zegt hy, is byna vier Ellen lang. De
Kop zweemt, in ’t aanzièn, naar een Snoeks
Kop, doch in plaats van Bek heeft die een
Snoet, met daar aan haDgende Vezelen. In t
midden, ónder den Kop, vindt men, gelyk in de
de Haaijen , den Bek, doch van een Landere
gedaante r want dezelve is volkomen rond en
zo groot als een maatige Appel. Êet Lyf
is bekleed met ongemeen groote Schubben of
liever Schilden, die dik en Beenig zyn, vier-
en-zeftig in getal, ieder zo groot als een Ryks-
daalder, doch langwerpig en hoekig. Zy leggen
in vyf ryën, twee wederzyds en eene op
de Rug. Van Vinnen en Staart gelykt hy zeer
naar een Haay. De Kaaken zyn taamelyk
wyd , en , als gezegd is , Tandeloos,’ dmóceht
O Satire). ®ift. bon Sottestn. Tl. Th.
bIl.-D2eSe,°l.' VI. Stuk. Mm óo
XVIII.
Hoofdstuk.